ECLI:NL:GHSHE:2025:1710

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
200.347.378_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffen dwangsom in civiele procedure met betrekking tot afschrift van stukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot opheffing van een dwangsom. De appellanten, bestaande uit verschillende vennootschappen en een natuurlijk persoon, waren eerder veroordeeld om binnen vier weken na betekening van een arrest van 25 juni 2024 aan de geïntimeerde een afschrift te verstrekken van bepaalde financiële stukken, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag bij niet-nakoming. De appellanten stelden dat zij aan deze veroordeling hadden voldaan door de beschikbare stukken te verstrekken, maar de geïntimeerde betwistte dit en stelde dat er nog stukken ontbraken. Het hof heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de overgelegde processtukken en de mondelinge behandeling. Het hof oordeelde dat de appellanten voldoende inspanningen hadden geleverd om aan de veroordeling te voldoen en dat het voor hen vanaf 18 juli 2024 onmogelijk was om verder aan de veroordeling te voldoen. Daarom heeft het hof de dwangsom opgeheven met ingang van die datum. Tevens heeft het hof de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.347.378/01
arrest van 17 juni 2025
in de zaak van

1.[---] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[---] Investments B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[---] Finance B.V.gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[appellant sub 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna aan te duiden als: [appellanten] ,
advocaat: mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.C.A. Geerts te Oirschot.
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 januari 2025.

4.Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 januari 2025;
  • de akte houdende uitlaten van [geïntimeerde] van 4 februari 2025;
  • de akte houdende uitlaten van [appellanten] van 18 februari 2025;
  • de brief van [geïntimeerde] van 15 april 2025 met producties 5 en 6;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 mei 2025.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Het onderhavige geschil betreft de veroordeling van [appellanten] in het arrest van dit hof van 25 juni 2024 om binnen vier weken na betekening van dit arrest aan [geïntimeerde] een afschrift te verstrekken van de in rov. 9.6.4.3 genoemde stukken, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoen.
5.2.
De in rov. 9.6.4.3 genoemde stukken zijn de volgende:
- De complete jaarrekeningen 2015 t/m 2019, inclusief balans en winst-en-verliesrekening en
toelichting daarop;
- Het inkoopboek inclusief inkoopfacturen over 2019;
- Het verkoopboek inclusief verkoopfacturen over 2019;
- De orderportefeuille op peildatum en per einddatum 2019;
- De aangiften BTW over 2019;
- De bankafschriften van het jaar 2019;
- De grootboekkaarten 2015 t/m 2019;
- Voorraadspecificaties per 1 januari 2019, 16 mei 2019 en 31 december 2019;
- Klantenoverzicht met omzet per klant 2015 t/m 2019;
- Afschrijvingsstaat per peildatum en per einddatum 2019;
- Taxatierapport van de materiële vaste activa per peildatum;
- Definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2019 (indien onderneming gedreven in de vorm van een besloten vennootschap);
- Eventueel verzekeringspolis(sen) 2019;
- Rekening-courantovereenkomst DGA.
5.3.
[appellanten] vorderen genoemde dwangsom op te heffen, althans de looptijd ervan op te schorten vanaf 18 juli 2024, althans vanaf of gedurende een door het hof te bepalen termijn, althans de dwangsom te verminderen tot nihil, althans een voorziening door het hof in goede justitie te treffen.
5.4.
[appellanten] hebben aangevoerd dat zij er na het wijzen van het arrest alles aan hebben gedaan om de stukken die wél voorhanden zijn te verstrekken. Zo hebben [appellanten] bijvoorbeeld op 18 juli 2024 alle stukken verstrekt die hij voorhanden heeft. Daarbij verwijzen [appellanten] naar de bij productie 2 bij de dagvaarding in deze procedure overgelegde e-mail van 18 juli 2024. De e-mail luidt als volgt:
‘Geachte [persoon A] , Geachte mevrouw Mr. Geerts,
Zoals de rechtbank heeft bepaald in het arrest van 25 juni 2024 onder punt 9.6.4.3 doe ik u hierbij de gevraagde stukken toekomen.
Mocht u nog extra informatie nodig hebben, dan ben ik t.a.t. bereid deze u indien nodig te overhandigen.
Via onderstaande link zijn deze te downloaden vanaf onze server.
8. Op te sturen stukken 9.6.4.3
[link]
Verder zal ik deze als copy middels een usb stick ook naar u/jullie opsturen.
Hoop u /jullie hiermee voldoende te hebben geïnformeerd
Met vriendelijke groeten, Kind regards, Mit freundlichen GrüBen,…
[appellant sub 4]
[---] B.V. …’
Verder voldoen aan de veroordeling is niet mogelijk, aldus [appellanten]
5.5.
Op grond van artikel 611d Rv kan de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
5.6.
[geïntimeerde] heeft gesteld, met verwijzing naar het door hem als productie 5 overgelegde deurwaarderexploot, dat de navolgende stukken nog ontbreken:
- Het inkoopboek inclusief inkoopfacturen over 2019; (ontbreekt vanaf 23 mei 2019);
- Het verkoopboek inclusief verkoopfacturen over 2019; (ontbreekt vanaf 23 mei 2019);
- Voorraadspecificaties per 1 januari 2019, 16 mei 2019 en 31 december 2019;
- Afschrijvingsstaat per peildatum en per einddatum 2019;
- Taxatierapport van de materiële vaste activa per peildatum;
- Rekening-courantovereenkomst DGA.
5.7.
Op grond van de in de onderhavige procedure overgelegde processtukken en producties en de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verkregen inlichtingen, is het hof van oordeel dat [appellanten] zich voldoende hebben ingespannen om aan de onderhavige veroordeling in het arrest van dit hof van 25 juni 2024 te voldoen.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellanten] bij genoemde mail van 18 juli 2024 in rov. 9.6.4.3 genoemde stukken hebben verstrekt. Ook staat, als door [appellanten] gesteld en door [geïntimeerde] niet betwist, vast dat [appellanten] al eerder stukken hadden verstrekt (zie de als productie 3 door [appellanten] overgelegde mail van 12 oktober 2021).
Het hof acht het voldoende aannemelijk dat [appellanten] daarmee alle in rov. 9.6.4.3 genoemde stukken hebben verstrekt waarover zij beschikken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsheer-commissaris [appellant sub 4] daarover bevraagd. Mede aan de hand van de in zijn laptop opgeslagen administratie heeft deze toegelicht welke van deze stukken hij reeds heeft verstrekt aan [geïntimeerde] (bijvoorbeeld de afschrijvingsstaat) en over welke van die stukken hij niet beschikt (bijvoorbeeld de voorraadspecificaties en een taxatierapport van de materiële vaste activa) en waarom niet. Blijkens de mondelinge behandeling is [geïntimeerde] van mening dat [appellanten] nog steeds stukken achterhouden, maar dit heeft hij onvoldoende concreet onderbouwd.
Het hof merkt daarbij op dat de onderhavige veroordeling is gebaseerd op artikel 843a Rv. Ter uitvoering van deze veroordeling hoefden [appellanten] alleen afschrift te verstrekken van
bestaandestukken, en niet bepaalde stukken op te maken. Dit geldt ook als het gaat om stukken die een ondernemer, naar [geïntimeerde] stelt, moet hebben.
[appellanten] waren in de procedure die geleid heeft tot het arrest van 25 juni 2024 weigerachtig om stukken over te leggen die nodig zijn voor de waardebepaling van de onderneming [---] . Daarop zijn zij veroordeeld om alsnog een afschrift te verstrekken van genoemde stukken, op straffe van een dwangsom en wel zonder maximum. Na het wijzen van het arrest hebben zij, naar de overtuiging van het hof, alsnog zo veel mogelijk van deze stukken verstrekt aan [geïntimeerde] . Daarmee heeft de dwangsom zijn functie als prikkel tot nakoming gehad.
5.8.
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding om de dwangsom opgelegd aan [appellanten] bij arrest van dit hof van 25 juni 2024 op te heffen met ingang van 18 juli 2024, omdat het voor [appellanten] vanaf die datum onmogelijk was om verder aan de veroordeling te voldoen.
5.9.
Hieruit volgt dat niet meer hoeft te worden beslist op de vordering van [appellanten] om bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv de executie van het arrest van dit hof van 25 juni 2024 te schorsen voor de duur van het geding.
5.10.
Bij deze stand van zaken acht het hof termen aanwezig om de proceskosten in deze procedure te compenseren. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat eerst op de mondelinge behandeling in deze procedure [appellanten] voldoende opheldering hebben verschaft ten aanzien van de vraag over welke van de in rov. 9.6.4.3 genoemde stukken zij wel beschikken, en over welke niet en de reden daarvan. Gelet op de samenhang tussen de hoofdzaak (vordering ex artikel 611d Rv) en het incident (vordering ex artikel 223 Rv) ziet het hof aanleiding om daarvoor niet afzonderlijk proceskosten te liquideren.

6.De uitspraak

Het hof:
heft op met ingang van 18 juli 2024 de dwangsom, opgelegd aan [appellanten] bij arrest van dit hof van 25 juni 2024 (zaaknummer: 200.302.482/01);
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, M. van der Schoor en D. Knottenbelt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 juni 2025.
griffier rolraadsheer