ECLI:NL:GHSHE:2025:2130

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
200.356.554_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schending van het recht op een eerlijk proces en effectieve rechtsbijstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2025 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 3 juli 2025, tijdens een zitting waar de verzoeker en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, aanwezig waren. De verzoeker stelde dat de raadsheren partijdig waren en dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden. Dit kwam voort uit de beslissing van de voorzitter om mr. Moszkowicz de zittingszaal te laten verlaten zonder dat de verzoeker voldoende was geïnformeerd over de gevolgen hiervan. De wrakingskamer oordeelde dat de gang van zaken tijdens de zitting onvoldoende waarborgen bood om een gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de raadsheren uit te sluiten. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet adequaat was geïnformeerd over zijn recht op effectieve rechtsbijstand en dat de raadsheren onvoldoende oog hadden voor dit recht. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de raadsheren niet langer de zaak van de verzoeker zullen behandelen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier heeft de uitspraak vastgelegd.

Uitspraak

Wrakingskamer
Registratienummer : 200.356.554/01
Uitspraak : 28 juli 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gegeven op het mondelinge verzoek van 3 juli 2025, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer [parketnummer] , in hoger beroep aanhangig bij de tweeëntwintigste meervoudige strafkamer van dit gerechtshof, ingediend door:
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedatum] 1994,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: ‘de verzoeker’,
strekkende tot wraking van mr. O.A.J.M. Lavrijssen, mr. A.J. Henzen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, respectievelijk voorzitter en raadsheren van de behandelend kamer in de hoofdzaak, hierna te noemen: ‘de voorzitter’ en gezamenlijk: ‘de raadsheren’.

1.Procesverloop

1.1.
Het hof, in samenstelling van mrs. Lavrijssen (voorzitter), Henzen en Van der Wiel-Rammeloo (raadsheren), heeft ter terechtzitting van 3 juli 2025 een aanvang genomen met de behandeling van de tegen de verzoeker aanhangige strafzaak onder parketnummer [parketnummer] . De verzoeker en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, waren ter terechtzitting aanwezig. Het Openbaar Ministerie werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. L.E.J. van Tilburg, advocaat-generaal.
1.2.
Tijdens de terechtzitting heeft de verzoeker mondeling de wraking verzocht van de raadsheren van de strafkamer, gevolgd door een handgeschreven wrakingsverzoek. Het onderzoek is toen geschorst.
1.3.
De verzoeker is door het secretariaat van de wrakingskamer schriftelijk bericht dat zijn verzoek in behandeling is genomen.
1.4.
Mr. Moszkowicz heeft op 4 juli 2025 een toelichting op het handgeschreven wrakingverzoek ingestuurd, met bijlagen.
1.5.
De raadsheren hebben schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten.
1.6.
De advocaat-generaal heeft schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
1.7.
Mr. Moszkowicz heeft op 11 juli 2025 en voorafgaand aan de zitting op 14 juli 2025 e-mails ingestuurd, met bijlagen.
1.8.
De wrakingskamer heeft het verzoek ter zitting van 14 juli 2025 behandeld. Daarbij zijn de verzoeker, mr. Moszkowicz en de raadsheren verschenen.
1.9.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en medegedeeld dat over uiterlijk twee weken, zijnde 28 juli 2025, uitspraak op het wrakingsverzoek zal worden gedaan.

2.Het standpunt van de verzoeker

2.1.
De verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek tot wraking, blijkens de door hem ter zitting van 3 juli 2025 voorgedragen en overgelegde handgeschreven brief, aangevoerd dat sprake is van partijdigheid van de raadsheren en een schending van zijn recht op een eerlijk proces. In dit verband heeft de verzoeker naar voren gebracht dat het hof niet wenste te wachten met de inhoudelijke behandeling van de zaak tot de verzoeker ter zitting was verschenen, dat mr. Moszkowicz zonder nadere uitleg gesommeerd werd de zaal te verlaten en dat de deur op slot werd gedraaid.
2.2.
Mr. Moszkowicz heeft het wrakingsverzoek namens de verzoeker op 4 juli 2025 schriftelijk nader toegelicht. De gronden voor wraking zouden in de kern zijn gelegen in de voortzetting van de zitting door het hof zonder de aanwezigheid van de verzoeker en zijn raadsman, de ongegronde verwijdering van mr. Moszkowicz met inzet van de parketpolitie, het verbod op akte-verzoeken aan de griffier en de onzorgvuldige behandeling van het wrakingsverzoek, dat aanvankelijk zou zijn genegeerd en waarvoor slechts beperkte tijd zou zijn geboden om het op schrift te stellen. Deze feiten en omstandigheden nopen in de visie van de verzoeker tot het oordeel dat er niet voldaan is aan de criteria van het Hauschildt-arrest en artikel 6 EVRM. Het wrakingsverzoek zou moeten worden toegewezen wegens een gebrek aan onpartijdigheid aan de zijde van de raadsheren.
2.3.
Bij e-mail van 11 juli 2025 heeft mr. Moszkowicz voorts aangevoerd dat het door de voorzitter en griffier vastgestelde proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juli 2025 onjuistheden en onvolledigheden bevat en dat er, buitenwettelijk, verklaringen van de gerechtsdeurwaarder en de advocaat-generaal aan het proces-verbaal zijn toegevoegd, hetgeen de vrees voor vooringenomenheid van de verzoeker versterkt.
2.4.
Voornoemde wrakingsgronden zijn tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek herhaald en nader toegelicht. Door mr. Moszkowicz is een pleitnota overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling zijn namens de verzoeker de subsidiaire verzoeken gedaan om – in het geval het wrakingsverzoek niet mocht worden toegewezen – het bestaan van geluidsopnames van de zitting van 3 juli 2025 te onderzoeken en de gewraakte raadsheren, de griffier in de hoofdzaak, een toehoorder, de bode, de advocaat van de benadeelde partij, de verzoeker, zijn broer en mr. Moszkowicz als getuigen te horen.
3. Het standpunt van de advocaat-generaal
3.1.
De advocaat-generaal heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen, nu er geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van het hof schade zou kunnen leiden en de vrees voor vooringenomenheid van het hof derhalve niet objectief gerechtvaardigd is.

4.Het standpunt van de raadsheren

4.1.
De raadsheren hebben de wrakingskamer voorafgaand aan de zitting schriftelijk kenbaar gemaakt niet te berusten in het verzoek tot wraking. De voorzitter heeft als schriftelijke toelichting gegeven: “Hetgeen is besproken op zitting wordt op juiste en afdoende wijze weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting en in de verklaring van de deurwaarder. Het is jammer dat het middel van wraking is ingezet. De verdachte had eenvoudigweg aanhouding kunnen vragen van de behandeling van zijn zaak nu zijn raadsman niet beschikbaar was, hetgeen niet is geschied.”. Voor de feitelijke gang van zaken hebben de raadsheren tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 3 juli 2025, de toen tevens opgestelde verklaringen van de advocaat-generaal en van de gerechtsdeurwaarder en het schriftelijke standpunt van de advocaat-generaal.

5.Beoordeling van het wrakingsverzoek

5.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient onderscheid te worden gemaakt tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van een rechter.
5.3.
Bij de subjectieve partijdigheid gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR, dient evenwel voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.4.
Bij de objectieve partijdigheid gaat het om feiten of omstandigheden die grond geven om te vrezen dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Niet hoeft te worden bewezen dat die feiten of omstandigheden daadwerkelijk hebben geleid tot partijdigheid: de enkele schijn daarvan is voldoende. Bij deze toets is het aldus van belang of er sprake is van een bestaande objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter niet onpartijdig is.
5.5.
Tegen deze achtergrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
5.6.
Aan de door en namens de verzoeker aangevoerde omstandigheden, noch het overige ter zitting verhandelde, valt naar het oordeel van de wrakingskamer een aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de raadsheren
subjectiefbezien niet onpartijdig waren. De vraag of de feiten of omstandigheden in dit geval een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij de verzoeker bestaande vrees dat de raadsheren jegens hem een vooringenomenheid koesteren,
objectiefgerechtvaardigd is, dient evenwel bevestigend te worden beantwoord. Daarbij heeft de wrakingskamer zich in het bijzonder rekenschap gegeven van de na te noemen omstandigheden.
5.7.
Vast staat dat als tijdstip van aanvang voor de behandeling van de strafzaak van de verzoeker op 3 juli 2025 14.00 uur was bepaald. Voor de behandeling van de strafzaak, waarbij sprake is van een verdenking van tweemaal poging doodslag ten aanzien waarvan in eerste aanleg vier jaar gevangenisstraf is opgelegd, was twee uur gereserveerd. Voorts is niet in geschil dat de verzoeker en zijn raadsman mr. Moszkowicz ruim op tijd aanwezig waren in het gerechtsgebouw voor de behandeling van de zaak om 14.00 uur. De bode heeft aan de verzoeker en zijn raadsman gemeld dat met de behandeling niet op tijd kon worden begonnen, vanwege uitloop van een andere zaak. Omdat door de bode werd medegedeeld dat de advocaat-generaal net was begonnen aan het requisitoir, schatte de raadsman in dat de behandeling van de strafzaak van de verzoeker nog wel even op zich zou laten wachten. In overleg met zijn raadsman is de verzoeker daarop naar een terras in de buurt van het gerechtsgebouw gegaan. Om 14.15 uur kwam bericht dat met de behandeling van de strafzaak van de verzoeker kon worden aangevangen. Om 14.30 uur was de verzoeker met zijn raadsman aanwezig in de zittingszaal.
5.8.
Artikel 124 Sv bepaalt – kort gezegd – dat voor de handhaving van de orde de voorzitter zorgdraagt. Lid 3 van dit artikel houdt in:
“Indien daarbij iemand de orde verstoort of op eenigerlei wijze hinderlijk is, kan de betrokken voorzitter, rechter of ambtenaar, na hem zoo noodig te hebben gewaarschuwd, bevelen dat hij zal vertrekken en, ingeval van weigering, hem doen verwijderen en tot den afloop der ambtsverrichtingen in verzekering doen houden.”. Volgens het proces-verbaal van 3 juli 2025 heeft de voorzitter, nadat het hof zich had teruggetrokken voor beraad, als beslissing medegedeeld: “Het hof vindt uw opstelling niet acceptabel en vraagt of u, mr. Moszkowicz, de zaal wil verlaten.”. De raadsman heeft na discussie, onder begeleiding van de parketpolitie, de zittingszaal tezamen met de verzoeker verlaten. Op enig moment is de verzoeker alleen teruggekeerd in de zittingszaal. De verzoeker heeft toen direct verklaard: “Ik ga een wrakingsverzoek indienen. Mijn raadsman wil het verder uitleggen.”.
5.9.
De wrakingskamer stelt vast dat de voorzitter, na overleg met de andere twee raadsheren, tijdens de zitting op 3 juli 2025, zonder een expliciete voorafgaande waarschuwing, als ordemaatregel mr. Moszkowicz heeft gesommeerd de zittingszaal te verlaten. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat het hof op dat moment ook aandacht heeft besteed aan de gevolgen die deze (verstrekkende) ordemaatregel had voor de verzoeker en evenmin bij de verzoeker is nagegaan of hij begreep wat er aan de hand was. Na terugkeer van de verzoeker in de zittingszaal, waarbij de deur van de zittingszaal van het slot moest worden gehaald, heeft de verzoeker verklaard dat hij een wrakingsverzoek wil indienen en dat zijn raadsman het verder wil uitleggen. De verzoeker heeft over de voor hem ontstane situatie tijdens de zitting van de wrakingskamer verklaard dat hij op een gegeven moment zonder advocaat zat en zich geen raad wist. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat het hof heeft onderzocht of het mogelijk was om de raadsman van de verzoeker, ondanks de mededeling van de verzoeker dat zijn raadsman het verder wil uitleggen, gelegenheid te bieden het wrakingsverzoek van de verzoeker op de zitting nader toe te lichten. Daarbij is voorts van belang dat door het hof niet direct op het wrakingsverzoek is geacteerd, maar op enig moment nog door de voorzitter aan de verzoeker is gevraagd of de zaak inhoudelijk kon worden besproken.
5.10.
Hoewel de getroffen ordemaatregel – zelfs als deze onjuist of onbegrijpelijk zou zijn – als zodanig in beginsel geen grond voor wraking kan opleveren, hebben de
hiervoor bedoelde bijzondere bijkomende omstandigheden naar het oordeel van de wrakingskamer bij de verzoeker de schijn kunnen doen opwekken dat de raadsheren niet langer onpartijdig zouden zijn met betrekking tot de verdere behandeling van zijn zaak. De wijze waarop de terechtzitting van 3 juli 2025 is verlopen, heeft niet voldoende waarborgen geboden om een gerechtvaardigde twijfel van partijdigheid uit te sluiten. Daartoe is bovendien van belang de omstandigheid dat ingevolge artikel 6 lid 3 sub c EVRM de verzoeker het recht heeft de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze, terwijl de rechter er actief op dient toe te zien dat een verdachte dit recht ook kan uitoefenen. De raadsheren hebben onvoldoende oog gehad voor het recht van de verzoeker op effectieve rechtsbijstand van een raadsman naar eigen keuze, mede in het licht van het recht van de verzoeker op een eerlijk proces zoals gegarandeerd in artikel 6 EVRM.
5.11.
Bij een voor de verzoeker zo ingrijpende maatregel als het uit de zittingzaal sturen van zijn raadsman had het op de weg van het hof gelegen om de verzoeker actief te informeren waarom het hof die maatregel heeft genomen, wat de gevolgen daarvan zijn, in het bijzonder voor de verzoeker, en op welke wijze een eerlijk proces inclusief adequate rechtsbijstand voor de verzoeker verder kan worden gewaarborgd. Daarvan is op geen enkele manier gebleken.
5.12.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het verzoek tot wraking zal worden toegewezen. Gelet op deze toewijzing komt de wrakingskamer niet toe aan de beoordeling van de subsidiair gedane verzoeken (zie 2.4.)
BESLISSING
Het hof:
wijst toe het verzoek tot wraking van de raadsheren;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, de advocaat-generaal, de raadsheren en de benadeelde partij in de hoofdzaak.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 28 juli 2025 door mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. E.H. Schulten, leden, bijgestaan door mr. A. Burgmeijer, griffier.