ECLI:NL:GHSHE:2025:265

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.348.995_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vervangende toestemming aanvraag ID-bewijs en vaststelling regeling voor de vakantieperiode

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de man tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De man was het niet eens met de verleende vervangende toestemming aan de vrouw voor de aanvraag van een ID-bewijs voor hun minderjarige kind, [persoon A]. Daarnaast was hij ontevreden over de beperkte regeling die de voorzieningenrechter had getroffen voor de kerstvakantie 2024. De man vorderde in hoger beroep onder andere dat de vrouw geen toestemming zou krijgen voor de aanvraag van het ID-bewijs en dat er een uitgebreidere regeling voor de vakanties zou worden vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2025 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw stelde dat het ID-bewijs noodzakelijk was voor identificatie, terwijl de man betoogde dat er geen spoedeisend belang was voor de aanvraag, gezien het feit dat [persoon A] nog nooit een ID-bewijs had gehad en er geen problemen waren ontstaan door het ontbreken ervan. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er een spoedeisend belang was voor de aanvraag van het ID-bewijs, en wees de vordering van de vrouw af.

Wat betreft de vakanties, oordeelde het hof dat er wel spoedeisend belang was voor de komende vakantieperiode in februari 2025, en stelde een regeling vast voor de omgang van de kinderen tijdens deze periode. Het hof compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest werd openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Familie en Jeugdrecht
zaaknummer 200.348.995/01
arrest van 4 februari 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , [gemeente A] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. A.Ch. Osté te Oosterhout (NB),
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers te Heeze.
In zijn hoedanig als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
op het bij exploot van dagvaarding van 10 december 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 november 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s Hertogenbosch, gewezen tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
In het kort:
De man is het er niet mee eens dat er vervangende toestemming aan de vrouw is verleend voor de aanvraag van een ID-kaart voor [persoon A] . Daarnaast is hij het er niet mee eens dat de voorzieningenrechter alleen maar een regeling heeft getroffen voor de kerstvakantie 2024 in plaats van een uitgebreidere vakantieregeling.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/408457 / KG ZA 24-517)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 10 december 2024 met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord in hoger beroep van 7 januari 2025 met producties;
  • procesdossier eerste aanleg.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2025. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Portugese taal: A.J. van der Veen (tolknummer 565);
- [persoon B] , namens de raad.
2.2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is over en weer akte verleend voor het overleggen van producties 8 en 9 namens de man, op voorhand toegezonden met een H12-formulier van 13 januari 2025, en producties 7 en 8 namens de vrouw, op voorhand toegezonden met een H3-formulier van 8 januari 2025, welke producties deel uitmaken van de processtukken.
2.3.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken van de eerste aanleg en hetgeen op de mondelinge behandeling door partijen en de raad naar voren is gebracht.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
De man en de vrouw hebben vanaf medio 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie is op 10 maart 2021 te [woonplaats] de minderjarige
[persoon A](hierna: [persoon A] ) geboren.
De man heeft [persoon A] erkend. De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [persoon A] .
De man en [persoon A] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit. Zij heeft een verblijfstitel voor bepaalde tijd (tot 2029) ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [persoon A] .
De vrouw heeft nog een zoon uit een eerdere relatie: [persoon C] , geboren op 5 november 2016 (hierna: [persoon C] ). De biologische vader van [persoon C] heeft hem erkend en woont in Brazilië. De man heeft nog een dochter uit een eerdere relatie.
3.3.
Medio 2023 is de relatie tussen de man en de vrouw formeel geëindigd. In eerste instantie is de vrouw in de woning van de man blijven wonen maar na een incident in september 2023 is zij begin oktober 2023 met [persoon A] en [persoon C] vertrokken. Sindsdien verblijft zij met haar kinderen bij een vrouwenopvang van [XX] in [woonplaats] .
3.4.
Bij vonnis van 12 januari 2024 van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s Hertogenbosch heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man om [persoon A] aan hem toe te vertrouwen, afgewezen en een voorlopige zorgregeling voor [persoon C] en [persoon A] met de man vastgesteld. Deze zorgregeling wordt door de man en de vrouw nagekomen.
Bij arrest van 23 juli 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:2402) heeft het hof de door de voorzieningenrechter vastgestelde regeling uitgebreid en het vonnis voor het overige bekrachtigd.
3.5.
Bij vonnis van 14 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank
Oost-Brabant, zittingsplaats ’s Hertogenbosch de vordering van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met [persoon A] naar Portugal te reizen, afgewezen.
De procedure in eerste aanleg
3.6.
In de onderhavige procedure heeft de man in conventie (samengevat en verkort weergegeven) gevorderd bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- te bepalen dat [persoon A] en [persoon C] (althans [persoon A] ) aan de man worden toevertrouwd;
- vervangende toestemming te verlenen voor de BRP-inschrijving van [persoon A] en [persoon C] (althans [persoon A] ) op het BRP-adres van de man;
- vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van [persoon A] op [school A] te [woonplaats] ;
- te bepalen dat er een tijdelijke zorgregeling geldt tussen de vrouw en de kinderen, inhoudende dat de kinderen in de even weken van woensdagmiddag na school tot maandagochtend aanvang van school bij de vrouw zijn, met dien verstande dat de vrouw de kinderen op woensdag op school haalt en op maandag terugbrengt naar school en de overdacht op niet-schooldagen op 09:30 uur plaatsvindt en de man de kinderen haalt/brengt op wisselmomenten/dagen;
Subsidiair:
- de vrouw te verbieden om met [persoon A] te verhuizen;
- een tijdelijke zorgregeling vast te stellen inhoudende dat de kinderen in de even weken van woensdagmiddag na school tot de maandagochtend voor aanvang van de school bij de man verblijven, met dien verstande dat de overdracht op niet schooldagen om 09:30 uur op het adres van de vrouw plaatsvindt en de man de kinderen haalt/brengt op niet-schooldagen;
- een informatie- en consultatieverplichting vast te stellen, inhoudende dat de vrouw op elke eerste dag van de maand alle informatie omtrent [persoon A] aan de man toestuurt, waaronder alle poststukken te verstaan;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom;
In alle gevallen:
- vervangende toestemming, die de toestemming van de vrouw vervangt, aan de man te geven voor het aanvragen van een BRP-uittreksel van [persoon A] , danwel de vrouw te verbieden een geheimhoudingsclausule op het BPR-adres van [persoon A] te plaatsen;
- te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld zoals nader in het petitum van de inleidende dagvaarding uitgewerkt;
- althans een vakantie- een feestdagenverdeling, alsmede een zorg- en omgangsregeling vast te stellen zoals de voorzieningenrechter dat juist acht;
Uiterst subsidiair:
een voorziening te geven die de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht.
Alles met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.7.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie (samengevat en verkort weergegeven) gevorderd bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad:
1. dat de kinderen, althans [persoon A] , met onmiddellijke ingang aan de vrouw worden toevertrouwd;
2. de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, om met onmiddellijke ingang met [persoon A] te verhuizen naar een woning binnen de gemeente [woonplaats] ,
3. de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, voor alle handelingen en het aanvragen en ondertekenen van documenten in de ruimste zin des woords die noodzakelijk zijn om de verhuizing van de vrouw met de kinderen mogelijk te maken;
4. de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, tot het inschrijven van [persoon A] op een peuterspeelzaal te [woonplaats] ;
5. de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, tot het inschrijven van [persoon A] op [school B] te [woonplaats] ;
6. de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, tot het inschrijven van [persoon A] bij huisartsartsenpraktijk [YY] te [postcode A] [woonplaats] aan [adres A] ;
7. de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, tot het inschrijven van [persoon A] bij de tandarts waar ook de vrouw ingeschreven staat;
8. de man te verplichten om uiterlijk op 1 november 2024, het paspoort van [persoon A] aan de vrouw te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, de [gemeente A] opdracht te geven tot het vrijgeven van het paspoort van [persoon A] ( [paspoortnummer A] );
9. de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, een paspoort en/of ID kaart voor [persoon A] aan te kunnen vragen bij de gemeente:
10. de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, de [gemeente A] opdracht te geven tot het vrijgeven van de identiteitskaart van [persoon A] ( [identiteitskaartnummer A] ) aan de vrouw.
3.8.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter als volgt beslist:
in conventie
* stelt de volgende regeling in de aankomende kerstvakantie vast:
- [persoon A] en [persoon C] verblijven van maandagochtend 23 december 2024 om 09.30 uur tot en met maandagochtend 30 december 2024 09.30 uur bij de vrouw;
- [persoon A] en [persoon C] verblijven van maandagochtend 30 december 2024 09.30 uur tot en met maandag 6 januari 2025 09.30 uur bij de man;
- verstaat dat de omgang tussen de man en de kinderen op de woensdag in de eerste week van de kerstvakantie vervalt;
* verklaart de hiervoor gegeven beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
* verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vorderingen ter zake de verdeling van de overige vakantie- en feestdagen, de wijziging van de zorg- en omgangsregeling en de informatievoorziening rondom [persoon A] ;
* wijst het meer of anders gevorderde af,
* compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
* bepaalt het hoofdverblijf van [persoon A] voorlopig bij de vrouw onder de bij niet-vervulling opschortende voorwaarde dat de vrouw binnen 14 dagen na heden een bodemprocedure aanhangig maakt waarin een definitieve voorziening inzake het hoofdverblijf van [persoon A] wordt verzocht;
* verleent de vrouw toestemming, die de toestemming van de man vervangt, om met het minderjarige kind [persoon A] te verhuizen naar een woning binnen de gemeente [woonplaats] ,
* bepaalt dat de vrouw de man binnen 48 uur na haar verhuizing - via de over en weer betrokken advocaten - op de hoogte stelt van het nieuwe woonadres van [persoon A] ,
* verleent de vrouw toestemming, die de toestemming van de man vervangt, tot het inschrijven van het minderjarige kind [persoon A] op de [school B] te [woonplaats] ,
* verleent de vrouw toestemming, die de toestemming van de man vervangt, tot het inschrijven van het minderjarige kind [persoon A] op een peuterspeelzaal te [woonplaats] ;
* verleent de vrouw toestemming, die de toestemming van de man vervangt tot het inschrijven van het minderjarige kind [persoon A] bij huisartsartsenpraktijk [YY] te [postcode A] [woonplaats] aan [adres A] ;
* verleent de vrouw toestemming, die de toestemming van de man vervangt tot het inschrijven van het minderjarige kind [persoon A] bij de tandarts waar ook de vrouw ingeschreven staat;
* verleent de vrouw toestemming, die de toestemming van de man vervangt, om voor het minderjarige kind [persoon A] een ID aan te vragen bij de gemeente;
* verklaart voorgaande beslissingen in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
* wijst het meer of anders gevorderde af,
* compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
3.9.
De man kan zich met voormeld vonnis niet volledig verenigen en is daarvan in hoger beroep gekomen. Hij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en vordert opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.a. primair:
de vordering van gedaagde in eerste aanleg voor wat betreft het verkrijgen van een ID-bewijs voor [persoon A] in beheer van de vrouw af te wijzen dan wel alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, in geval afgifte nog niet heeft plaatsgevonden;
I.b. subsidiair:
indien het hof meent, dat afgifte van een ID-bewijs van [persoon A] noodzakelijk dan wel gewenst is, dan wel al is afgegeven, dat het ID-bewijs in bewaring wordt toegekend aan de man, waarbij dan onder straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de vrouw binnen 7 dagen na datum arrest het ID-bewijs nog niet zal hebben afgegeven aan de man bij reeds afgifte van ID-bewijs aan de vrouw en bij nog niet afgifte de man middels de uitspraak van het hof vervangende toestemming heeft om het ID-bewijs aan te vragen, en in bezit te mogen houden, dan wel dan wel een dusdanige beslissing zoals het hof juist acht;
II.a. primair:
de vordering van gedaagde in eerste aanleg voor wat betreft de vakantieregeling inzake beide kinderen toe te wijzen;
II.b. subsidiair:
indien het hof meent, dat de door de man gevraagde vakantieregeling niet kan worden toegewezen, een vakantie- en feestdagen regeling toe te wijzen, dan in ieder geval een regeling voor de carnavalsvakantie, de meivakantie en de zomervakantie op basis van 50/50 verdeeld zal worden voor 2025, dan wel een regeling zoals het hof juist acht.
3.9.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man zijn vordering onder II. beperkt aldus dat hij vordert de aanstaande carnavalsvakantie en meivakantie op basis van 50/50 te verdelen, en wel als volgt:
- op vrijdag 14 februari 2025 na school tot woensdag 19 februari 2025 12.00 uur verblijven [persoon A] en [persoon C] bij de ene ouder;
- van woensdag 19 februari 2025 12.00 uur tot maandag 24 februari 2025 voor school verblijven [persoon A] en [persoon C] bij de andere ouder;
  • op vrijdag 25 april 2025 na school tot woensdag 30 april 2025 12.00 uur verblijven [persoon A] en [persoon C] bij de ene ouder;
  • van woensdag 30 april 2025 12.00 uur tot maandag 5 mei 2025 voor school verblijven [persoon A] en [persoon C] bij de andere ouder.
Standpunt van partijen
3.10.
Het standpunt van de man, zoals blijkt uit de dagvaarding en de mondelinge behandeling in hoger beroep, luidt - samengevat - als volgt.
De vrouw heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat er spoed is bij de vordering tot de afgifte van een ID-kaart voor [persoon A] . [persoon A] heeft nog nooit een ID-kaart gehad en nu de vervangende toestemming voor een vakantie naar Portugal niet is verleend, heeft de vrouw ineens een ID-kaart voor [persoon A] nodig. Kinderen tot 14 jaar hebben geen wettelijke plicht zich te legitimeren. De man meent dat er een reëel ontvoeringsrisico is. De vrouw heeft in oktober 2022 geprobeerd [persoon A] naar Brazilië te ontvoeren en op 9 oktober 2023 heeft de vrouw [persoon A] onttrokken aan het gezag door hem zonder toestemming van de man mee te nemen uit [woonplaats] .
De man vindt het onbegrijpelijk dat waar [persoon A] niet naar het buitenland mag reizen en hij tot zijn 14e geen wettelijke legitimatieplicht heeft, de voorzieningenrechter desondanks toestemming heeft verleend voor de aanvraag van een ID- kaart voor [persoon A] . Daarmee wordt de vrouw alsnog in staat gesteld met [persoon A] te reizen binnen Europa. [persoon A] heeft al zeer geruime tijd geen ID-kaart hetgeen geen enkel moment heeft geleid tot een probleem.
De man vindt het verder onbegrijpelijk dat de voorzieningenrechter alleen voor de kerstvakantie een verdeling heeft bepaald. De man is van mening dat (in ieder geval voor de carnavalsvakantie en de meivakantie) een vakantie- en feestdagenregeling dient te worden vastgesteld totdat in de bodemprocedure anders zal worden beslist nu deze vakanties op korte termijn volgen. Temeer nu de vrouw nog geen bodemprocedure is gestart.
Sinds oktober 2023 brengt de vrouw alle vakanties en feestdagen door met de kinderen. Dat is het gevolg van het feit dat de vrouw de kinderen heeft meegenomen. De kinderen zijn bij haar tenzij en totdat de man een gerechtelijke beslissing afdwingt. Deze gang van zaken is volstrekt onredelijk en in strijd met de belangen van de kinderen.
3.11.
Het standpunt van de vrouw, zoals blijkt uit de memorie van antwoord en de mondelinge behandeling in hoger beroep, luidt - samengevat - als volgt.
De voorzieningenrechter heeft een juiste beslissing genomen door de vrouw vervangende toestemming, ter vervanging van de toestemming van de man, te verlenen voor de aanvraag van een ID-bewijs voor [persoon A] . [persoon A] moet zich kunnen legitimeren. Hoewel kinderen jonger dan 14 jaar niet strafbaar zijn als zij op vordering van de politie geen legitimatiebewijs kunnen tonen, geldt in Nederland voor iedereen – ook voor kinderen jonger dan 14 jaar – een identificatieplicht.
De vrouw wil benadrukken dat zij niet van plan is met de kinderen het land te verlaten. Zij krijgt haar leven hier steeds meer op de rit.
Er geen sprake is van onttrekking aan het ouderlijk gezag door de vrouw. De vrouw heeft de man verlaten en zij heeft de kinderen meegenomen vanwege het feit dat zij niet langer bij de man durfde te blijven.
De vrouw is verder van mening dat de voorzieningenrechter een terechte beslissing heeft genomen voor de kerstvakantie 2024. Die regeling is ook uitgevoerd. De vrouw verwacht dat [persoon A] onder toezicht zal worden gesteld en het is dan aan de jeugdzorgwerker om naar de vakantieverdeling te kijken en daarin de regie te nemen.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het hof geadviseerd om de beslissing van de voorzieningenrechter in stand te laten voor wat betreft de verleende vervangende toestemming voor de aanvraag van een ID-bewijs voor [persoon A] . De raad is verder van mening dat de ouders erbij gebaat zijn dat het hof een beslissing neemt over de carnavalsvakantie. Temeer nu de ouders hier niet erg verdeeld over zijn. Het zal de ouders, en dus de kinderen, rust geven wanneer er duidelijkheid over is. Daarbij zal het ook houvast geven aan de jeugdbescherming voor het geval er een ondertoezichtstelling zal worden uitgesproken.
De motivering van de beslissing
3.13.
Het hof komt tot de volgende beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.14.
De vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit en de man en [persoon A] hebben de Nederlandse nationaliteit. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat het hof allereerst moet onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht van toepassing is.
3.15.
Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid I van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter). Op grond van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van [persoon A] in Nederland is, is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd.
3.16.
Omdat [persoon A] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, zal ingevolge artikel 17 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht worden toegepast.
Spoedeisend belang
3.17.
Het hof stelt, alvorens tot beoordeling van de grieven te komen, het volgende voorop. Het hof dient ambtshalve vast te stellen of ook in hoger beroep sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij wordt voorop gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is (zie HR 13 mei 2002, LJN AE3437, NJ 2003/343 m.nt. H.J. Snijders). Gelet op de aard van de vorderingen is voldoende spoedeisendheid aanwezig om de man in zijn hoger beroep te ontvangen.
Vervangende toestemming aanvraag ID-bewijs
3.18.
Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat de vrouw een spoedeisend belang bij haar vordering tot vervangende toestemming voor de aanvraag van een ID-bewijs van [persoon A] heeft. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.19.
Voorop gesteld wordt dat de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw om vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor [persoon A] heeft afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk was gemaakt waarom zij op korte termijn diende te beschikken over een internationaal reisdocument voor [persoon A] om buiten Europa te reizen. De voorzieningenrechter heeft de vrouw wel vervangende toestemming verleend omdat er nu geen geldig ID-bewijs voor [persoon A] is en hij zich in een voorkomend geval wel moet kunnen legitimeren.
3.20.
Hoewel de vrouw heeft betoogd dat zij over een ID-bewijs voor [persoon A] dient te beschikken om zich te kunnen legitimeren bijvoorbeeld in een ziekenhuis is, nog daargelaten de vraag of een verzekeringsbewijs daartoe voldoende is zoals de man betoogt, niet gesteld noch anderszins door concrete feiten en omstandigheden aannemelijk geworden dat het ontbreken van een ID-bewijs voor [persoon A] feitelijk tot problemen heeft geleid. Evenmin heeft de vrouw met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd gesteld dat zij op korte termijn verwacht het ID-bewijs voor [persoon A] nodig te hebben. De vordering van de vrouw tot het treffen van onderhavige voorziening is ingesteld op 28 oktober 2024, terwijl de voorzieningenrechter de vordering heeft toegewezen bij het bestreden vonnis van 12 november 2024. Aanvankelijk is namens de vrouw bij aanvang van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard, dat de aanvraag voor het ID-bewijs bij de gemeente was ingediend en binnen enkele dagen zou kunnen worden opgehaald. Nadat de man bij het einde van de mondelinge behandeling erop wees dat volgens informatie van de gemeente, bij e-mail bevestigd, dat de gemeente geen enkele aanvraag voor een ID-bewijs voor [persoon A] heeft ontvangen, heeft de vrouw bevestigd dat de aanvraag voor een ID-bewijs nog niet was ingediend. Binnen enkele dagen zou zij daartoe een afspraak bij de gemeente hebben.
Gelet hierop staat voorlopig vast dat de vrouw tot op dit moment geen aanvraag voor een ID-bewijs voor [persoon A] bij de gemeente heeft ingediend.
Alle voormelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat niet aannemelijk is dat de vrouw op dit moment een spoedeisend belang bij de vordering tot vervangende toestemming voor een ID-bewijs voor [persoon A] heeft.
Dat betekent dat de grieven van de man in zoverre slagen en de vordering van de vrouw ter zake alsnog zal worden afgewezen.
3.21.
Het bestreden vonnis zal daarom op dit punt worden vernietigd.
Vakantieregeling
3.22.
De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang ontbreekt voor de gevorderde verdeling van de vakantie- en feestdagen (en heeft enkel een regeling getroffen voor de kerstvakantie).
Evenals de voorzieningenrechter en op dezelfde gronden is het hof van oordeel dat het spoedeisend belang voor de gevorderde verdeling van alle vakanties ontbreekt en dat de man zich daarvoor tot de bodemrechter dient te wenden in het kader van de geschillenregeling op grond van artikel 1:253a BW.
Het hof ziet echter wel voldoende spoedeisend belang om een voorziening te treffen voor de komende vakantieperiode in februari van dit jaar, gelet op de korte termijn waarop deze vakantieperiode volgt en de omstandigheid dat partijen niet in staat zijn hierover gezamenlijk afspraken te maken. In zoverre slaagt de grief van de man. Omdat de vrouw de vordering van de man zoals nader gepreciseerd tijdens de mondeling behandeling niet betwist en kan instemmen met de vakantieverdeling in deze periode, zal deze vordering in hoger beroep worden toegewezen. Voor het overige slagen de grieven van de man niet.
Proceskosten
3.23.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen zal, nog daargelaten het feit dat de man voor een deel in het gelijk wordt gesteld en ook in zoverre een proceskostenveroordeling niet aangewezen is, worden afgewezen.
3.24.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 november 2024 voor zover aan de vrouw vervangende toestemming is verleend om voor [persoon A] een ID-bewijs aan te vragen bij de gemeente, en ten aanzien van de vordering van de man terzake de verdeling van de vakantieperiode in februari 2025;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af de vordering van de vrouw om vervangende toestemming om voor [persoon A] Xavier van Lotringen een ID-bewijs aan te vragen bij de gemeente, en
stelt de volgende vakantieregeling vast:
[persoon A] en [persoon C] verblijven vanaf vrijdag 14 februari 2025 na school tot woensdag 19 februari 2025 om 12.00 uur bij de ene ouder en van woensdag 19 februari 2025 tot maandag 24 februari 2025 voor school bij de andere ouder, waarbij de ouders in onderling overleg afstemmen bij wie de vakantieperiode start respectievelijk eindigt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, E.P de Beij en E.M.D.M van der Linden, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2025.
griffier rolraadsheer