In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft de vraag of de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden bij het passeren van een akte van levering van landbouwgrond, die als beleggingsobject diende. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.J. Delhaas, heeft in principaal hoger beroep beroep ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. B. van Mieghem, die in incidenteel hoger beroep is gegaan. De procedure volgde op een eerder tussenarrest van 8 april 2025, waarin het hof de hoedanigheid van de geïntimeerde als procespartij ter discussie stelde. Het hof heeft de geïntimeerde de gelegenheid gegeven om de erfrechtelijke situatie te verduidelijken, wat leidde tot de indiening van aanvullende documentatie, waaronder een akte houdende afgifte legaat. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde bevoegd was om de gelegateerde goederen aan zichzelf te leveren, maar dat er onduidelijkheid bestond over de (vermeende) vordering op de appellant. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat zij niet had aangetoond dat zij in de juiste hoedanigheid procedeerde. Het bestreden vonnis werd vernietigd en de geïntimeerde werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en de juiste hoedanigheid van procespartijen in civiele procedures.