ECLI:NL:GHSHE:2025:2936

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
200.359.852_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot de onpartijdigheid van rechters

Op 22 oktober 2025 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die in detentie verblijft. Het verzoek was gericht tegen de rechters R. Lonterman, C.M. Hilverda en M.J.M.A. van der Put, die betrokken waren bij de behandeling van zijn strafzaak. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tardief was, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende waren. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer baseerde haar beoordeling op de rechtspraak van de Hoge Raad en concludeerde dat de motivering van de (tussen)beslissing van het hof niet als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. Het hof stelde vast dat het wrakingsverzoek in wezen was gebaseerd op de afwijzing van een verzoek om aanhouding van de zaak, wat volgens de wrakingskamer een (tussen)beslissing is die niet kan leiden tot wraking. De wrakingskamer besloot het verzoek af te wijzen en het proces in de hoofdzaak voort te zetten in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
Zaaknummer : [zaaknummer]
Registratienummer wraking : 200.359.852/01
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, ter openbare zitting gehouden op 22 oktober 2025 te 14.00 uur, in de zaak van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
thans verblijvende in P.I. [P.I.] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: ‘verzoeker’,
waarin ter terechtzitting van 29 september 2025 is verzocht tot wraking van mrs. R. Lonterman, C.M. Hilverda en M.J.M.A. van der Put, respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof, hierna ook wel gezamenlijk genoemd: ‘de raadsheren’.
Tegenwoordig zijn:
mr. J.W. van Rijkom, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. A.M. Bossink, leden, en
mr. A.S. van Middelkoop en mr. S. Kerssies, griffiers.
De voorzitter doet de zaak tegen verzoeker uitroepen.
Verzoeker, ter zitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
Als raadsman van verzoeker is mede ter zitting aanwezig mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven.
De voorzitter stelt vast dat mr. C. Smulders, jurist bij Slachtofferhulp Nederland, ter zitting is verschenen namens de benadeelde partij [benadeelde partij] .
Voorts stelt de voorzitter vast dat de raadsheren mr. R. Lonterman (hierna: Lonterman) en mr. M.J.M.A. van der Put (hierna: Van der Put) ter zitting zijn verschenen. Zij geven te kennen mede namens mr. C.M. Hilverda te zijn verschenen.
De voorzitter vermaant verzoeker oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter deelt mede dat het proces-verbaal van de openbaar gehouden terechtzitting van het hof op 29 september 2025 met de verdediging is gedeeld. Daarnaast deelt de voorzitter mede dat de verdediging op 22 oktober 2025, 12.38 uur, per e-mail pleitaantekeningen aan de wrakingskamer heeft toegezonden en dat in die pleitaantekeningen op het voornoemde proces-verbaal wordt gereageerd.
De voorzitter stelt de raadsman in de gelegenheid het wrakingsverzoek toe te lichten.
De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem op voorhand aan de wrakingskamer overgelegde pleitaantekeningen, die aan dit proces-verbaal zijn gehecht en als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
[(...)]
Omstreeks 16.00 uur verschijnt het hof opnieuw in de zittingszaal en deelt de voorzitter als beslissing van de wrakingskamer op het wrakingsverzoek het volgende mede:
1. Artikel 512 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voorziet in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. De wrakingskamer stelt voorop dat het wrakingsverzoek niet tardief is. Er had wellicht na de e-mailwisseling tussen de verdediging en de voorzitter eind september 2025, waaruit bleek dat het hof
“inzet op een volledige inhoudelijke behandeling”en geen uitstel toestond, een wrakingsverzoek ingediend kunnen worden, maar na de verhoren ter terechtzitting van beide deskundigen ontstond er (na de onderbreking voor beraad) een nieuwe situatie. Het daarná ter terechtzitting gedane wrakingsverzoek is mede geënt op de verhoren van de deskundigen.
3. De wrakingskamer neemt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek de volgende overwegingen uit de beschikking van de Hoge Raad van 17 januari 2025 (ECLI:NL:HR:2025:87) [1] tot uitgangspunt.
"3.4 Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Er is geen algemene regel aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden zoals hiervoor vermeld. (…)
3.5
De beoordeling van wrakingsgronden dient mede plaats te vinden tegen de achtergrond van art. 6 lid 1 EVRM (…). Over de onpartijdigheid van de rechter en de vraag wanneer zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, en aldus sprake is van een schending van art. 6 lid 1 EVRM, blijkt uit de rechtspraak van het EHRM onder meer het volgende.
De beoordeling van wrakingsgronden in het kader van art. 6 lid 1 EVRM is beperkt tot het vereiste van onpartijdigheid van de rechter (‘impartial tribunal’). Deze onpartijdigheid behelst de afwezigheid van bevooroordeeldheid en vooringenomenheid. Het al dan niet bestaan daarvan kan op verschillende manieren worden getoetst. Het EHRM maakt onderscheid tussen een subjectieve toets en een objectieve toets. Bij de subjectieve toets wordt rekening gehouden met de persoonlijke overtuiging, het persoonlijke belang en het gedrag van een bepaalde rechter, dat wil zeggen of de rechter in een bepaalde zaak persoonlijke bevooroordeeldheid of vooringenomenheid koestert. Bij de objectieve toets wordt nagegaan of het gerecht zelf en onder meer de samenstelling van het gerecht, voldoende waarborgen bieden om gerechtvaardigde twijfel over de onpartijdigheid van het gerecht uit te sluiten.
Bij de objectieve toets moet worden nagegaan of er, afgezien van het gedrag van de rechter, feiten kunnen worden vastgesteld die twijfel over zijn onpartijdigheid kunnen doen rijzen. Dit betekent dat het standpunt van degene die stelt dat die onpartijdigheid ontbreekt belangrijk is, maar niet doorslaggevend bij de beoordeling of er in een bepaalde zaak een gegronde reden is om te vrezen dat een bepaalde rechter of het rechterlijk college partijdig is. Beslissend is of deze vrees als objectief gerechtvaardigd kan worden beschouwd. De objectieve toets heeft meestal betrekking op de uitoefening van verschillende functies binnen de gerechtelijke procedure door dezelfde persoon, of hiërarchische of andere banden tussen de rechter en andere actoren in de procedure, die objectief gezien twijfels rechtvaardigen over de onpartijdigheid van het gerecht, en dus op grond van de objectieve toets niet voldoen aan art. 6 lid 1 EVRM. Daarom moet in elk individueel geval worden beslist of de betrokken relatie van dien aard en omvang is dat zij wijst op een gebrek aan onpartijdigheid van het gerecht. In dit opzicht kan zelfs de schijn van vooringenomenheid van een zeker belang zijn."
4. Tegen de achtergrond van het voorgaande overweegt de wrakingskamer als volgt.
5. Een proces-verbaal van een zitting is de kenbron, in zakelijke weergave, van het verhandelde ter terechtzitting. Derhalve kan in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen in het proces-verbaal staat vermeld. De wrakingskamer heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in het proces-verbaal is vastgelegd. Daarom wordt voornoemd proces-verbaal tot uitgangspunt gehanteerd bij de beoordeling van het wrakingsverzoek.
6. Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770) volgt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
7. Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de motivering heeft gegeven.
8. De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek in de kern gebaseerd is op de weigering de behandeling van de zaak aan te houden om Reclassering Nederland in de gelegenheid te stellen haar rapportage aan te vullen. Dit is naar het oordeel van de wrakingskamer een (tussen)beslissing als hiervoor bedoeld. Volgens verzoeker is, kort samengevat, daarmee in feite beslist op de vraag of aan de verdachte een tbs met dwangverpleging of een tbs met voorwaarden zal worden opgelegd. De wrakingskamer is van oordeel dat, in aanmerking genomen de door het hof gegeven motivering van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek en gelet op het moment waarop het wrakingsverzoek ter terechtzitting is gedaan, door verzoeker ten onrechte het standpunt wordt ingenomen dat het hof daarmee vooruitloopt op de mogelijk te nemen beslissingen in de strafzaak. Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat geen sprake is van een situatie als in de voorgaande overweging bedoeld, namelijk als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de motivering heeft gegeven.
9. Ten slotte overweegt de wrakingskamer dat hij geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 515, lid 4, Sv. De wrakingskamer herinnert wel aan het bepaalde in artikel 513, lid 4, Sv, te weten dat een volgende verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
10. Het hof (de wrakingskamer):
- wijst het wrakingsverzoek af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de raadsman, de raadsheren en de advocaat-generaal.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter, de leden en de griffiers is
vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Onder weglating van de voetnoten met verwijzingen naar rechtspraak van het EHRM