ECLI:NL:GHSHE:2025:3299

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
20-002315-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van gestolen voertuigen en onderdelen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor opzetheling, meermalen gepleegd, en kreeg een gevangenisstraf van 6 weken opgelegd, naast de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden. De zaak betreft de verdachte die zich bezighield met het demonteren van gestolen voertuigen en onderdelen. Het hof verwierp het bewijsuitsluitingsverweer van de verdediging en oordeelde dat de verdachte wist dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling, gezien de omstandigheden en de aangetroffen goederen op zijn terrein. De uitspraak benadrukt de ernst van vermogenscriminaliteit en de noodzaak van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002315-24
Uitspraak : 18 november 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 26 augustus 2024, parketnummer 01-038088-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, met parketnummer 05-240214-21, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde feit bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘
opzetheling’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem te dien aanzien veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken. De politierechter heeft de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 05-240214-21 toegewezen en zodoende de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden gelast.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van schuldheling zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Ten aanzien van de goederen waarop beslag rust heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de bewaring ten behoeve van de redelijkerwijs rechthebbende zal gelasten. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden zal gelasten.
De verdediging heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde feit bepleit omdat de politierechter het bewijsuitsluitingsverweer ten onrechte heeft verworpen en bovendien het materiële bewijs ontoereikend is voor een bewezenverklaring. Subsidiair, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen en een gevangenisstraf zou overwegen, heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het laten opstellen van een reclasseringsrapport. Tot slot heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouw respectievelijk bepleit dat het hof deze zal afwijzen, de proeftijd zal verlengen, de vrijheidsstraf zal omzetten naar een taakstraf dan wel de vrijheidsstraf slechts gedeeltelijk ten uitvoer zal leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 augustus 2023 te Schaijk, gemeente Maashorst,
- een bedrijfsauto van het merk Mercedes Benz (kenteken: [kenteken 1] ),
- een container (merk: [bedrijf 1] / nummer: [nummer 1] ) en/of
- een of meerdere voertuigonderdelen,
althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten en/of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 augustus 2023 te Schaijk, gemeente Maashorst,
- een bedrijfsauto van het merk Mercedes Benz (kenteken: [kenteken 1] ),
- een container (merk: [bedrijf 1] / nummer: [nummer 1] ) en
- meerdere voertuigonderdelen,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven. Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het volgende politiedossier.
Het politiedossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2023190381, gesloten d.d. 16 januari 2024, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van de politie-eenheid Oost-Brabant, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met (digitaal) doorgenummerde pagina’s van 1 tot en met 105.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2023 (dossierpagina’s 8 tot en met 12), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 29 augustus 2023, omstreeks 13.30 uur, was ik, verbalisant [verbalisant 2] , bezig met de ondersteuning van een bestuurlijke controle in samenwerking met de gemeente Maashorst. Ik reed in een herkenbaar politievoertuig en droeg een herkenbaar politie-uniform.
De locatie waar de gemeente een controle wilde houden betrof [adres 1] in Schaijk . Hier ging de gemeente een controle houden met betrekking tot het uitvoeren van het bestemmingsplan en een GBA controle.
[adres 1] in Schaijk is een groot stuk grond met een vrijstaande woning. Hier woont [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte). Op het stuk grond wat omheind is met hekwerk staan twee loodsen. De gemeente wist mij van tevoren te vertellen dat in één loods, de rechter, een camper stond waar [verdachte] in zou slapen omdat zijn woning verbouwd wordt. Links naast de loods met de camper staat nog een soort gelijke loods.
Omstreeks 14.00 uur kwamen wij ter plaatse bij bovenstaand perceel. Wij troffen een wat oudere mevrouw. Ik hoorde een mij bekend geluid van het gebruik van een slijptol uit de linker loods komen. Op de vraag waar [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte)was antwoordde zij (
het hof begrijpt: de oudere mevrouw) dat hij er niet was. Direct na dit antwoord kwam [verdachte] uit de linker loods gelopen. De toezichthouders van de gemeente Maashorst deelde de reden van hun komst mede en legde uit dat de politie erbij was voor de veiligheid van de toezichthouders.
Ik hoorde dat de mij ambtshalve bekende [verdachte] geïrriteerd reageerde op één van de toezichthouders. Ik zag dat hij naar mij wees en dat hij verklaarde dat de politie wel alles mocht bekijken maar de gemeente niet. Na wat rustig uitleggen van de situatie startte de gemeente het onderzoek op locatie.
Terwijl de gemeente een ronde maakte door de loodsen stond ik te wachten. Ik zag uit de linker loods een man lopen welke later zich identificeerde als [medeverdachte] . Ik zag dat zijn broek onder het smeer zat.
Omdat [medeverdachte] weer terug de loods in liep terwijl de gemeente daar bezig was ben ik hier ook in gegaan. Ik zag een witte Mercedes bus staan. Ik zag dat de linker voordeur miste en tegen de muur aan stond. Ik zag dat er een bouwlamp onder de bus lag en dat deze aan stond. Ik zag hier verschillende gereedschapstukken liggen.
Ik zag dat er een Nederlands kenteken op de witte bus zat en dat hier het kenteken [kenteken 1] (
het hof stelt uit de overige stukken in het procesdossier vast dat de verbalisant hier abusievelijk het kenteken verkeerd heeft genoteerd en begrijpt dat de verbalisant bedoelt: [kenteken 1]) op stond. Ik zag in het politiesysteem dat dit voertuig als gestolen gesignaleerd stond. Ik zag dat er in de gehele loods een hele lading aan onderdelen van bestelbussen lagen. Ik vermoedde hierdoor dat in deze loods gestolen voertuigen werden gedemonteerd.
Om 14.40 uur hield ik verdachte [verdachte] aan ter zake heling.
Op het erf stonden verschillende trailers, containers, auto's en een vrachtauto. Achter de vrachtauto stond een opvallende blauw/paars kleurige bouwafvalcontainer. Ik zag dat de container van het merk [bedrijf 1] was en dat er het nummer [nummer 1] op stond. Ik zag dat het een identificatienummer [identificatienummer] , bouwjaar 2021 was. Ik zag dat alle logo’s van de container afgeschuurd waren. Ik heb hierop het [bedrijf 1] gebeld met de vraag aan wie zij deze container hadden verkocht. Ik hoorde dat de man van [bedrijf 1] verklaarde dat de container verkocht was aan [bedrijf 2] gevestigd te Rotterdam. Ik heb hierbij [bedrijf 2] gebeld. Ik vroeg aan dit bedrijf of zij een container kwijt waren met het nummer [identificatienummer] . Ik hoorde dat hij verklaarde dat een blauw/paars kleurige container met het nummer [nummer 1] gestolen was. Ik hoorde dat hij verklaarde dat er aangifte is gedaan onder het nummer PL0600-2023342337. Omdat het [bedrijf 2] -nummer specifiek door het bedrijf per container aan werd gebracht en elke container zijn eigen nummer krijgt moet dit wel de gestolen container zijn van dit bedrijf.
Ik zag dat in de container onderdelen zaten van een witte bestelbus. Ik zag dat deze in stukken gesneden was. Het leek mij op een Mercedes Sprinter bestelbus.
De container werd inclusief de onderdelen van de mogelijke bus in beslag genomen en getakeld.
Ik onderzocht samen met collega FO deskundige de auto-onderdelen welke in de linker loods lagen. Ik zag dat rechtsachter in de loods een motorblok lag. De deskundige bevroeg dit nummer en ik hoorde dat hij tot de conclusie kwam dat dit motorblok uit een gestolen voertuig kwam. Ik zag dat linksachter in de loods achter een houten plank onderdelen lagen van een Mercedes Sprinter grijs van kleur. Ik hoorde dat de deskundige het motorbloknummer bevraagd had en dat dit motorblok uit een gestolen Mercedes kwam. Ik zag dat er nog meer onderdelen lagen. Ik vermoed hierdoor dat er minstens onderdelen liggen van drie voertuigen.
De gehele bus en alle onderdelen welke werden aangetroffen in de loods werden in beslag genomen en vervoerd naar een depot. De FO deskundige maakt later vanuit dit depot proces-verbaal op met betrekking tot de herkomst van deze onderdelen en voertuigen.
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum 1]
Geboorteplaats : [geboorteplaats 1] in Nederland
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 augustus 2023 (dossierpagina’s 27 tot en met 30), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
V: Van wie is de woning en de loods?
A: Niet van mij, voor zover ik het weet van [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte).
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 augustus 2023 (dossierpagina’s 47 tot en met 51), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Hoe zit het precies met alle spullen die in de loods staan?
A: De spullen die er staan zijn van mij, als er spullen staan die niet kloppen dan moet je mij maar vastzetten.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 augustus 2023 (dossierpagina’s 80 tot en met 84), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 1] :
Feit: Diefstal vrachtauto/bestelauto
Pleegdatum/tijd: Tussen 26 augustus 2023 om 16:00 uur en 29 augustus 2023 om 01:40 uur
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde feit, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict.
Ik ben eigenaar van de bedrijfsauto van het merk Mercedes Benz, type Sprinter, wit van kleur en voorzien van kenteken [kenteken 1] .
Op 26 augustus 2023 omstreeks 16:00 uur heeft mijn chauffeur [betrokkene] mijn auto geparkeerd.
Mijn auto is voorzien van een track en trace systeem. Op 28 augustus 2023 omstreeks 23:35 uur kreeg ik een melding op mijn app dat mijn auto was gaan rijden. Daarop heb ik [betrokkene] gebeld of hij was gaan rijden met mijn auto. Hij antwoordde dat dit niet het geval was. Daarop ben ik naar [adres 2] gereden en zag toen ik daar aankwam om 01:40 uur mijn auto daar niet meer staan.
Op de app zag ik dat mijn auto op de parkeerplaats bij [tankstation] , gelegen aan [adres 3] zou staan. Ik ben daar heen gereden maar zag ook daar mijn auto niet staan. Er is geen informatie meer beschikbaar over mijn auto, ik denk dat het traceersysteem op de parkeerplaats bij het tankstation is uitgeschakeld.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
Voertuig : Bedrijfsauto
Merk/type : Mercedes-Benz Sprinter
Kleur : Wit
Land : Nederland
Kenteken : [kenteken 1]
Het proces-verbaal van voertuig identiteitsonderzoek d.d. 3 oktober 2023 (dossierpagina’s 85 tot en met 99), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Ik, [verbalisant 3] , hoofdagent van de politie, werkzaam bij de Dienst Regionale Recherche, Team Forensische Opsporing, verklaar het volgende:
Op 29 augustus 2023, omstreeks 14.30 uur, heb ik een onderzoek ingesteld op een locatie in Schaijk. Er heeft een vervolgonderzoek plaatsgevonden. Tijdens deze onderzoeken zag en stelde ik het volgende vast:
Bij een bestuurlijke controle op een locatie in Schaijk, is door verbalisant [verbalisant 2] een grote hoeveelheid auto-onderdelen aangetroffen.
Het betroffen hier onderdelen van meerdere bedrijfsauto’s. De volgende onderdelen van een Mercedes Sprinter, welke geschikt zijn voor identificatie, zijn aangetroffen:
  • 2x vooras
  • 2x brandstoftank
  • 1x uitlaat
  • 2x aandrijfas
  • 2x complete motorblok, met versnellingsbak
  • 1x losse stuurwielairbag
  • 1x stuurwiel, met airbag
  • 2x complete sets deuren in de kleuren grijs en wit
  • 1x complete chassis, welke delen in een container lagen
  • 1x losse frame van de bestuurdersstoel in de kleur wit
2. Onderzoek voertuig 1, witte Mercedes Sprinter (container)
Bij dit type voertuig wordt van fabriekswege het VIN (
het hof begrijpt: Voertuig Identificatie Nummer) aangebracht onder de motorkap. Ik zag om en nabij de locatie waar de VIN hoort te zitten, slijp/polijstsporen. Het VIN was verwijderd.
Bij onderzoek zag ik dat het motornummer [nummer 2] was. In dit motornummer werden door mij geen veranderingen en/of wijzigingen aangetroffen. Naar mijn mening was dit motornummer door- of vanwege de fabrikant aangebracht. Dit motorblok is van fabriekswege gemonteerd in een voertuig, met VIN [VIN-nummer 1] .
Tijdens het onderzoek aan het VIN, bij [bedrijf 3] , zag ik dat de airbag van het stuurwiel ontbrak.
Tijdens onderzoek bij [bedrijf 4] , trof ik 1 complete stuurwiel met airbag en 1 losse stuurwielairbag aan.
Uit de unieke kenmerken van de losse airbag, bleek deze te behoren bij het aangetroffen chassis in de container. Uit verder unieke kenmerken van de overige onderdelen bleek dat deze behoorden bij een fabriekswege aangebrachte VIN, voorzien van de combinatie [VIN-nummer 1] .
3. Informatie Landelijk Politiesystemen
Uit informatie uit het landelijke Politiesysteem bleek dat het voertuig, voorzien van VIN [VIN-nummer 1] , als gestolen staat gesignaleerd bij de Duitse autoriteit, als opsporing van het object als bewijs in strafzaak.
Datum van diefstal 21-08-2023
De onderstaande onderzochte onderdelen behoren tot dit voertuig:
  • 1x vooras
  • 1 x brandstoftank
  • 1x uitlaat
  • 1x aandrijfas
  • 1x complete motorblok, met versnellingsbak
  • 1x losse stuurwielairbag
  • 1x complete set deuren in de kleur wit
  • 1x complete chassis in de kleur wit, welke in delen in een container lag
5. Onderzoek voertuig 2, grijze Mercedes Sprinter (te herkennen aan de deurpanelen)
Er werd geen chassis aangetroffen. Er werden losse grijze deurpanelen, een motorkap en een in kleur gespoten bumper aangetroffen.
Bij onderzoek zag ik dat het motornummer [nummer 3] was. In dit motornummer werden door mij geen veranderingen en/of wijzigingen aangetroffen. Naar mijn mening was dit motornummer door- of vanwege de fabrikant aangebracht. Dit motorblok is van fabriekswege gemonteerd in een voertuig, met VIN [VIN-nummer 2] .
Door mij is tevens de andere stuurairbag uit het stuurwiel genomen. Uit de unieke kenmerken van deze airbag, bleek dat deze, en de overige onderdelen, behoorden bij een fabriekswege aangebrachte VIN, voorzien van de combinatie [VIN-nummer 2] .
6. Informatie Landelijk Politiesysteem
Uit informatie uit het landelijke Politiesysteem bleek dat het voertuig, voorzien van VIN [VIN-nummer 2] , als gestolen staat gesignaleerd.
De onderstaande onderzochte onderdelen behoren tot dit voertuig:
  • 1x vooras
  • 1x brandstoftank
  • 1x aandrijfas
  • 1x complete motorblok, met versnellingsbak
  • 1x stuurwiel, met airbag
  • 1 x complete set deuren in de kleur grijs
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juli 2023 (dossierpagina’s 102 tot en met 105), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 2] :
Proces-verbaalnummer : PL0600-2023342337-2
Achternaam : [aangever 2]
Voornamen : [aangever 2]
Geboren : [geboortedatum 2]
Geboorteplaats : [geboorteplaats 2] in Nederland
Hij deed aangifte namens de slachtoffers [bedrijf 5] , naam conform [bedrijf 5] (…) en [bedrijf 6] , (…) en [bedrijf 7] (…).
Ik doe aangifte van diefstal van een container met oud ijzer. Ik doe aangifte namens de eigenaar van de container en de eigenaar van het oud ijzer. Ik ben door hen gemachtigd tot het doen van deze aangifte. Niemand had het recht dit feit te plegen.
Ik ben zelf werkzaam als zelfstandige in timmer en sloopwerkzaamheden. Ik was ook zodanig aan het werk in Nijmegen in een leegstaand pand aan [adres 4] .
Op vrijdag 21 juli 2023 heeft een collega van mij het terrein omstreeks 14.00 uur verlaten. Op dat moment stond de nu weggenomen container nog op het terrein. Ik weet niet precies hoeveel oud ijzer erin zat, maar de container zat al goed gevuld.
Op woensdag 26 juli 2023, omstreeks 06.30 uur, kwam ik aan bij de poort aan de voorzijde. Ik kreeg de sleutel wel in het slot, maar als ik hem opendraaide, ging de poort niet meer open. Ik zag dat het slot helemaal scheef zat. Ik ben toen via de andere poort het terrein op gegaan. Toen ik over het terrein liep, zag ik dat de grote oud ijzer container weg was.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 november 2025, zakelijk weergegeven:
De losse spullen in de loods, die de politie heeft weggehaald en die ik later kon ophalen bij [bedrijf 3] , die waren van mij.
De voertuigonderdelen en motorblokken achter in de loods waren van mij. Die zijn afkomstig van Mercedes-bussen die ik uit elkaar heb gehaald.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De verdediging heeft een bewijsuitsluitingsverweer gevoerd.
Bewijsuitsluitingsverweer
De verdediging heeft – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – aangevoerd dat er in de gang van zaken blijkens het proces-verbaal van bevindingen om drie redenen een onrechtmatige uitoefening van opsporingsbevoegdheden van de verbalisant en dus een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te constateren valt. Ten eerste kunnen de door de verbalisant waargenomen slijptolgeluiden niet als rechtmatige grondslag dienen voor een redelijk vermoeden van schuld nu er geen slijptol is aangetroffen. Ten tweede is er onrechtmatig en onder voorwendselen binnengetreden in de woning, nu er geen hennep is aangetroffen in de woning en de door de verbalisant waargenomen hennepgeur niet-verifieerbaar is. Ten derde heeft de politie haar ondersteunende rol bij de bestuurlijke controle overschreden door zelfstandig strafrechtelijk onderzoek te verrichten. De verbalisant ging de loods binnen terwijl de gemeente daar bezig was, niet op verzoek van de toezichthouders maar op eigen initiatief. De raadsvrouw constateert daarmee schendingen van het verbod op
détournement de pouvoir, van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en van het recht op respect voor het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Nu deze bestuurlijke controle – naar zeggen van verdachte – reeds de zesde was in een reeks van controles, duidt dit op een patroon waarbij deze controles worden aangegrepen voor strafrechtelijk onderzoek. De ernst van dit verzuim rechtvaardigt bewijsuitsluiting als rechtsstatelijke waarborg. Zonder de onrechtmatig verkregen bevindingen uit de loods en het terrein, resteert geen bewijs tegen de verdachte. De verdediging verzoekt het hof derhalve alle onderzoeksresultaten uit te sluiten van het bewijs, hetgeen tot vrijspraak moet leiden.
Oordeel van het hof
Het hof oordeelt dat hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht in het kader van het verweer tot uitsluiting van het bewijs, niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, of van anderszins onrechtmatig handelen jegens de verdachte, waaraan het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting zou moeten worden verbonden.
Het hof stelt (onder verwijzing naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889) het volgende voorop.
Toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan ertoe strekken dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Daarnaast berust de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek.
Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek, en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan. Aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn in het bijzonder ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Daarnaast heeft “het voorbereidend onderzoek” in artikel 359a Sv uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek (vgl. Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR: 2004:AM2533, rechtsoverweging 3.4.2 en Hoge Raad 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:706, rechtsoverweging 4.3).
Deze begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte, sluit echter niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Onder omstandigheden kan een rechtsgevolg worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, of aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan zo’n opsporingsambtenaar. In de rechtspraak worden criteria aangelegd die naar de bewoordingen niet steeds gelijkluidend zijn, maar waarin als algemene overkoepelende maatstaf besloten ligt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg wordt verbonden aan het vormverzuim of de onrechtmatige handeling, en zo ja: welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld met betrekking tot de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 29 augustus 2023 stelt het hof vast dat de verbalisant in kwestie op de voornoemde datum op het adres van verdachte aanwezig was ter ondersteuning van een bestuurlijke controle van de gemeente Maashorst. Het doel van deze bestuurlijke controle was de uitvoering van het bestemmingsplan en een GBA-controle. Nadat door een aanwezige vrouw op het terrein werd gezegd dat de verdachte niet aanwezig was, kwam de verdachte de loods uitgelopen, waar even later een deel van de goederen is aangetroffen waar in de tenlastelegging op wordt gedoeld. Nadat hem de reden van het bezoek werd voorgehouden, reageerde de verdachte geïrriteerd naar de gemeentelijk toezichthouders, maar heeft hij aan de politieagent wel toestemming gegeven om alles te bekijken. Na nadere uitleg hebben de toezichthouders toch de loodsen betreden om de controle uit te voeren. Toen zij bezig waren in de loods kwam – destijds medeverdachte – [medeverdachte] de loods uitgelopen, met zijn broek onder het smeer.
Het hof overweegt dat [verbalisant 2] in het proces-verbaal van bevindingen uitdrukkelijk beschrijft dat hij vervolgens zelf de loods betrad omdat [medeverdachte] daar weer naar binnenging, terwijl de gemeentelijk toezichthouders daar ook binnen waren. Reeds daarvoor beschrijft de verbalisant hoe verdachte zich geïrriteerd, en daarmee mogelijk problematisch, opstelde richting de gemeentelijk toezichthouders. Het hof overweegt dat de verbalisant daarmee voldoende aanleiding had om de loods te betreden in het kader van zijn taak als ondersteuner van de gemeentelijk toezichthouders, om zo de veiligheid en behoorlijke uitoefening van hun controlebevoegdheid te waarborgen. Daarbij komt dat de verdachte ook toestemming had gegeven aan de verbalisant om alles te bekijken. Het hof is gelet op dit alles van oordeel dat de betreding van de loods door de verbalisant op dat moment rechtmatig is geschied en wel binnen het kader van zijn bevoegdheid ter ondersteuning van de gemeentelijk toezichthouders. Van ‘détournement de pouvoir’ en onrechtmatig handelen, zoals door de verdediging aangevoerd, was dan ook geen sprake.
Eenmaal in de loods neemt de verbalisant de Mercedes-bus – met gedemonteerde voordeur – en verschillende gereedschapsstukken waar. Vervolgens gaat de verbalisant over tot bevraging van het kenteken van de bus. Het hof is van oordeel dat op dat moment nog geen sprake was van een opsporingshandeling in het kader van een voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, nu op dat moment nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit of een verdenking jegens de verdachte. De verbalisant kon naar het oordeel van het hof op dat moment de bevoegdheid hiertoe ontlenen aan de algemene politietaak omschreven in artikel 3 van de Politiewet, nu het navragen van kentekengegevens een handeling betreft die binnen de basistaak van de politie valt. Bovendien werden daarmee geen grondrechten van de verdachte geschonden. Na bevraging van het kenteken bleek dat de bus als gestolen gesignaleerd staat. Vervolgens neemt de verbalisant meerdere onderdelen van bestelbussen in de loods waar en ontstaat er – door al deze omstandigheden tezamen bezien – een vermoeden dat in de loods gestolen voertuigen worden gedemonteerd en een redelijk vermoeden van schuld dat de verdachte zich schuldig maakt aan heling, waarna verdachte wordt aangehouden ter zake van deze verdenking.
Na het bevragen van de kentekengegevens is er een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering ontstaan, waarna de verbalisant over mocht gaan tot het inzetten van opsporingsbevoegdheden zoals het aanhouden van de verdachte, het onderzoeken (en later in beslag nemen) van de goederen in de loods en het onderzoeken van de container, die zich elders op het terrein bevond.
Het hof komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat bij het betreden van de loods en de handelingen die daarna zijn verricht geen sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek jegens verdachte, of van anderszins onrechtmatig handelen jegens de verdachte. In zoverre slaagt het verweer dan ook niet.
Dat de verbalisant vervolgens de woning, waar de verdachte staat ingeschreven, is binnengetreden naar aanleiding van een waargenomen hennepgeur, doet aan dat oordeel ook niet af, nu het onderzoek in de woning geheel geen gevolgen heeft gehad voor, en niet is uitgevoerd in het kader van de verdenking ter zake van de tenlastegelegde heling.
De stelling van de raadsvrouw, inhoudende dat de bestuurlijke controles waaraan de verdachte wordt onderworpen structureel worden misbruikt om strafrechtelijk onderzoek uit te voeren, vindt geen steun in het procesdossier of in hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht en kan bovendien aan bovenstaande overwegingen niet afdoen.
Het verweer wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Verwerping van het bewijsverweer (subsidiair)
Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat het procesdossier niet voldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van heling te komen. Daartoe is met betrekking tot opzetheling aangevoerd dat ten eerste, de verdachte de goederen in kwestie niet feitelijk voorhanden had, en dat hij ten tweede niet de wetenschap had dat deze van misdrijf afkomstig waren. Hoewel verdachte fysiek in de buurt was van de goederen, bevonden deze zich op een terrein waar meerdere personen toegang tot hadden en was verdachte hiervan eigenaar noch huurder. Verdachte heeft verklaard over de personen die hiervoor verantwoordelijk waren. Voorts zou uit de verklaringen van verdachte blijken dat hij geen wetenschap had van de afkomst van de gestolen goederen. Dat wordt volgens de verdediging ook onderstreept door het feit dat het Openbaar Ministerie de goederen aan hem heeft teruggegeven, hetgeen niet abusievelijk zou zijn gebeurd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende naar voren gekomen feiten en omstandigheden vast.
De goederen zijn aangetroffen op het adres waar de verdachte stond en staat ingeschreven. De verdachte heeft ook verklaard dat hij daar woont. Op het terrein en in de loods waar verdachte volgens zijn eigen verklaring met regelmaat kwam, zijn een gestolen Mercedes Sprinter-bestelbus, een gestolen [bedrijf 1] -container met daarin het chassis van een andere gestolen Mercedes-bus, en voertuigonderdelen (waaronder motorblokken) behorend bij gestolen voertuigen aangetroffen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal voertuig identiteitsonderzoek dat meerdere chassisnummers van deze voertuig-onderdelen zijn weggeslepen, hetgeen kenmerkend is voor de handel in gestolen goederen.
De verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen goederen allemaal van hem zijn, maar ontkent dat ze gestolen zouden zijn, dan wel dat hij daarvan wist. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij Mercedes-busjes uit elkaar haalt en de onderdelen daarvan probeert te verkopen voor de export. De voertuigonderdelen die zijn aangetroffen zouden zijn eigendom zijn en zouden van dergelijke bussen afkomen. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij bij de aanschaf van die bussen ook over de bijbehorende papieren beschikte, maar hij heeft dit niet met stukken onderbouwd.
Het hof overweegt allereerst dat vorengaande verklaring van de verdachte zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. De feiten en omstandigheden die hieruit blijken zijn voor het bewijs van heling redengevend, terwijl de verdachte hiervoor geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft kunnen bieden. Voor de stelling van de verdachte dat de politie zou liegen over de afkomst van de goederen, ziet het hof geen enkel aanknopingspunt en dat acht het hof in ieder geval geheel onaannemelijk. Reeds uit de eigen verklaring van de verdachte volgt dat hij de feitelijke beschikkingsmacht over deze voertuigonderdelen had en, dus, dat hij deze voorhanden heeft gehad. Daarnaast stelt het hof vast dat verdachte wetenschap had van het feit dat deze goederen uit misdrijf afkomstig waren ten tijde van het verwerven hiervan, nu de chassisnummers zijn weggeslepen en verdachte naar eigen zeggen handelde in voertuigonderdelen. Voor zover de chassisnummers al waren weggeslepen ten tijde van de verkrijging van de goederen door de verdachte overweegt het hof dat de verdachte dit heeft kunnen vaststellen ten tijde van de verkrijging en zodoende moet hebben geweten dat de onderdelen van diefstal afkomstig waren. De verdachte heeft in dat geval hiertoe op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard. Voor zover de verdachte zelf de chassisnummers heeft weggeslepen, stelt het hof vast dat dit – zonder verdere aannemelijke verklaring hiervoor van verdachte – geen andere reden kan hebben dan dat verdachte wist dat de voertuigen van diefstal afkomstig waren en hij dit wilde verhullen. Het voorgaande betekent dat de verdachte zich bezig hield met het demonteren van, en mogelijk de handel in, gestolen voertuigen, althans onderdelen daarvan. Voor wat betreft de aangetroffen gestolen onderdelen is het hof is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard geen wetenschap te hebben gehad van de aanschaf of de aanwezigheid van de Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 1] tot op het moment dat de politie ter plaatse was. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de bus niet gezien had. De container zou zijn geplaatst door een man uit Nijmegen van wie verdachte de naam niet wil geven, omdat hij – naar het hof begrijpt – het de verantwoordelijkheid van de politie vindt om uit te zoeken wie deze man betreft. Bij de politie heeft de verdachte over de man uit Nijmegen verklaard dat dezelfde man óók de Mercedes Sprinter heeft gebracht op 16 augustus 2023, hetgeen 12 dagen vóór de datum van de diefstal zou zijn gebeurd. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte bevestigd dat de man uit Nijmegen tevens de Mercedes Sprinter heeft gebracht, doch verklaarde de verdachte hier dat dit 2 á 3 dagen voor het aantreffen van de bus in de loods moet zijn gebeurd.
Het hof stelt vast dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de Mercedes Sprinter-bus en de [bedrijf 1] -container in aanzienlijke mate en op belangrijke onderdelen onverenigbaar is met de verklaringen die hij bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd en dat verdachte hierover wisselend verklaard. Daarnaast is de verklaring met betrekking tot de man uit Nijmegen geheel niet concreet of verifieerbaar en heeft de verdachte – ondanks meerdere verzoeken van het hof daartoe – geweigerd om meer informatie over deze vermeende verantwoordelijke te verstrekken. Dat de verdachte de bus niet op het terrein zou hebben zien staan, acht het hof gelet op de grootte van de bus onaannemelijk en ongeloofwaardig. Het hof zal de verklaringen van de verdachte in zoverre dan ook als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
Dat maakt dat het hof tevens met betrekking tot de gestolen Mercedes Sprinter-bus met kenteken [kenteken 1] en de gestolen [bedrijf 1] -container constateert dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over deze goederen, nu verdachte woonachtig was op het terrein waar deze zich bevonden en verdachte wist dat deze goederen zich daar bevonden. De aanwezigheid van deze goederen, bezien in het licht van de vaststelling van het hof dat de verdachte zich op het betreffende terrein en in de betreffende loods bezighield met gestolen voertuigen, althans met de onderdelen hiervan, in combinatie met het uitblijven van een ontzenuwende verklaring omtrent het verkrijgen van de Mercedes-bus en de container waarvan het bedrijfslogo is weggeslepen, maakt naar het oordeel van het hof dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ook wetenschap heeft gehad van de illegale herkomst van deze goederen.
Het feit dat een deel van deze goederen – al dan niet abusievelijk – is teruggegeven aan verdachte, maakt niet dat deze goederen niet van diefstal afkomstig zouden zijn en verdachte de rechtmatige eigenaar is, nu dit door de gebezigde bewijsmiddelen wordt weerlegd. Het hof overweegt ten overvloede dat reeds in eerste aanleg door de officier van justitie is bevestigd dat het om een abusievelijke teruggave van de goederen aan verdachte ging en dat er geen aanleiding voor het hof bestaat om aan deze stelling van het Openbaar Ministerie te twijfelen.
Het hof stelt zodoende vast dat de verdachte op 29 augustus 2023 te Schaijk meerdere goederen, te weten een bedrijfsauto van het merk Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] , een [bedrijf 1] -container en meerdere voertuigonderdelen, voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Mitsdien verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzetheling, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft meer subsidiair een voorwaardelijk verzoek gedaan aan het hof om – bij veroordeling van verdachte en oplegging van een gevangenisstraf – de zaak aan te houden en een reclasseringsadvies te laten opstellen ten behoeve van verdachte met het oog op de complexiteit van de medische trajecten die hij ondergaat, de gezinssituatie, de impact van detentie op zijn sociaaleconomische kwetsbaarheid en alternatieven voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Uiterst subsidiair heeft de verdediging verzocht om de verdachte bij een veroordeling geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, althans niet langer dan het voorarrest, in verband met zijn persoonlijke omstandigheden. Daartoe heeft de verdediging onder meer aangevoerd dat verdachte intensief betrokken is bij de zorg voor zijn zoon en kleinkinderen en dat een gevangenisstraf problemen zou opleveren voor het gezin. Verdachte lijdt daarnaast aan psychische klachten en een posttraumatische stressstoornis en is slachtoffer geweest van een geweldsdelict, naar aanleiding waarvan hij medicatie en begeleiding ontvangt. Als gevolg van de onderhavige strafzaak en het toegepaste disproportionele geweld tegen hem is verdachte suïcidaal geweest. Verdachte is tevens hartpatiënt en ondergaat momenteel onderzoeken naar zijn vergeetachtigheid, hetgeen zou worden onderbroken door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft geen inkomsten, naast het feit dat hij sporadisch in oud ijzer handelt, en heeft een belastingschuld van €50.000,-. Er loopt een proces om deze schuld kwijtgescholden te krijgen en een gevangenisstraf zou ook dit proces doorkruisen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een Mercedes Sprinter-bus, een container en voertuigonderdelen. De heling van gestolen goederen leidt ertoe dat de plegers van diefstal geldelijk voordeel kunnen trekken uit de door hen gepleegde diefstallen. Heling houdt aldus vermogenscriminaliteit in stand, terwijl deze vermogensdelicten leiden tot financiële schade en overlast voor de eigenaren van de weggenomen goederen. De verdachte is in 2023 veroordeeld voor een vermogensdelict (autodiefstallen) en liep in zijn proeftijd op het moment dat het bewezenverklaarde feit door hem werd gepleegd. Verdachte was dus een gewaarschuwd man, maar heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en het hof rekent hem dit ten zeerste aan. Daarbij is het, ten aanzien van de verhandeling van gestolen goederen door verdachte, het hof gebleken van een hoge mate van professionaliteit, hetgeen het hof in strafverzwarende zin meeweegt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in 2023 nog – en tevens eerder – onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, zodat het hof met die omstandigheid in strafverzwarende zin rekening zal houden.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Uit de door de raadsvrouw – zowel middels haar pleitnota als de overige overgelegde stukken – naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is het hof niet gebleken van detentieongeschiktheid. Bovendien ziet het hof niet de noodzaak in van het laten opstellen van een reclasseringsadvies, nu dit verzoek reeds ter terechtzitting in hoger beroep is afgewezen door het hof en uit de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep daarna aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die het laten opstellen van een reclasseringsrapport noodzakelijk maken. De verdediging heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte genoegzaam ter terechtzitting kunnen toelichten en hieruit is niet de noodzaak gebleken van het laten opstellen van een reclasseringsrapport ten behoeve van op te leggen bijzondere voorwaarden dan wel van andere werkzaamheden van de reclassering. Mitsdien zal het hof het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw afwijzen.
Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Beslag
Onder de verdachte zijn in beslag genomen twee paar kentekenplaten, met kentekens [kenteken 2] en [kenteken 3] .
Het hof is – met de advocaat-generaal en bij gebrek aan een ingenomen standpunt door de verdediging met betrekking tot het beslag – van oordeel dat ten aanzien van deze in beslag genomen, nog niet teruggegeven, goederen geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, als gevolg waarvan het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) zal gelasten.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2023 onder parketnummer 05-240214-21 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouw van de verdachte primair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen met het oog op de voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts voert zij aan dat de verdachte mogelijk een gewaarschuwd man was na zijn veroordeling voor het vermogensdelict in 2023, maar dat de pleegdatum hier 2019 betrof en dat dit lang geleden is met het oog op de vergeetachtigheid van de verdachte. Subsidiair heeft zij bepleit dat het hof de proeftijd zal verlengen, meer subsidiair heeft zij omzetting van de vrijheidsstraf naar een taakstraf bepleit en uiterst subsidiair heeft zij verzocht dat het hof de tenuitvoerlegging slechts gedeeltelijk zal opleggen met een maximale vermindering van de vrijheidsstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden dient te worden gelast. Uit de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte is het hof niet gebleken van omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n)van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 STK Kentekenplaat (Omschrijving: PL2100-2023190381-G2108581);
2 STK Kentekenplaat (Omschrijving: PL2100-2023190381-G2108580);
beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2023, met parketnummer 05-240214-21, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. A.C. van Campen en mr. J.J. Peters , raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.F. Jansen, griffier,
en op 18 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.