In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [XX], die optreedt als bewindvoerder van [persoon A]. De kern van het geschil betreft de vraag of er sprake is van onverschuldigde betaling door [persoon A] aan de gemeente [YY] over de periode van 1996 tot oktober 2020. De gemeente had in 1996 een terugvorderingsbesluit genomen, maar kon dit besluit niet meer overleggen. Het hof oordeelt dat het ontbreken van het terugvorderingsbesluit niet automatisch leidt tot de conclusie dat er geen rechtsgrond is voor de inhoudingen. Het hof stelt vast dat [persoon A] jarenlang heeft gehandeld alsof er een rechtsgrond was voor de inhoudingen, en dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de terugvorderingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vorderingen van [XX] niet slaagden, en het hof bevestigt deze beslissing. Het hof wijst de vorderingen van [XX] af en veroordeelt hem in de proceskosten van de gemeente.