ECLI:NL:GHSHE:2025:3582

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
20-000516-25
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na schietpartij in Middelburg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar voor poging moord en poging doodslag, alsmede voor vuurwapenbezit, naar aanleiding van een schietincident in Middelburg op 1 januari 2023. Tijdens het schietincident raakten meerdere personen gewond. De rechtbank had de verdachte veroordeeld op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA en schotresten op een jas van de verdachte. Echter, het hof oordeelde dat de bewijsvoering niet voldoende was om de verdachte zonder redelijke twijfel schuldig te verklaren. Het hof sprak de verdachte integraal vrij, omdat de getuigenverklaringen inconsistent waren en er twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van het bewijs. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000516-25
Uitspraak : 12 december 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 februari 2025, in de strafzaak met parketnummer 02-003650-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde. De rechtbank heeft het onder de feiten 1, 2 en 4 en het overigens onder feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als –
feit 4 in eendaadse samenloop met de feiten 1 tot en met 3 en de meerdaadse samenloop van de feiten 1 tot en met 3–:
  • ‘poging moord’ (feit 1),
  • ‘poging doodslag (feit 2 en feit 3), en
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie’ (feit 4),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] integraal toegewezen tot de respectievelijke bedragen van € 1.000,-, € 1.500,- en € 1.000,-, telkens als vergoeding van immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] is toegewezen tot een bedrag van € 24.133,72, bestaande uit een bedrag van € 5.633,72 aan materiële schade en een bedrag van € 18.500,- aan immateriële schade en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, waarbij is bepaald dat de vordering voor dat deel alleen bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 18.378,59, bestaande uit een bedrag € 5.878,59 aan materiële schade en een bedrag van € 12.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft bepaald dat de toegewezen bedragen telkens dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en daarnaast heeft de rechtbank ten behoeve van de slachtoffers voornoemd de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zulks met veroordeling van de verdachte in de kosten van het geding, welke kosten aan de zijde van de benadeelde partijen telkens zijn begroot op nihil.
Tot besluit heeft de rechtbank bij vonnis waarvan beroep de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten voor zover het – kort gezegd – de poging tot doodslag op de kinderen betreft. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Tegen het vonnis is bij appelakte van 18 februari 2025 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak van hetgeen onder feit 3 ten laste is gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en – naar het hof begrijpt – de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen integraal dienen te worden toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsvrouw – in lijn met de bepleite vrijspraak – primair betoogd dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair is bepleit dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] wordt afgewezen en dat de aan de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] toe te kennen bedragen gematigd dienen te worden, zulks op de gronden als in de pleitnota vermeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet is te verenigen met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te Middelburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde 4] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen, een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [benadeelde 4] , (waarbij die [benadeelde 4] in zijn onderbeen is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te Middelburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde 5] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [benadeelde 5] , (waarbij die [benadeelde 5] in haar bovenbeen is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te Middelburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde 6] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [benadeelde 6] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te Middelburg een wapen van categorie II en/of III, onder
1. van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Integrale vrijspraak
Inleiding
Op zondag 1 januari 2023, omstreeks 00.25 uur, vond een schietincident plaats in de voortuin van de woning aan de [adres] , te Middelburg. Op dat moment waren (in ieder geval) aangever [benadeelde 4] , zijn zoon [benadeelde 3] , aangeefster [benadeelde 5] en haar minderjarige zoontje [benadeelde 1] en [benadeelde 6] in de voortuin van die woning aanwezig. De schutter stond ten tijde van het schieten op de stoep aan de voorzijde van de woning. Er is meermalen geschoten. Bij en/of in de woning zijn aanvankelijk vijf en later zes hulzen en vijf projectielen aangetroffen. Er zijn kogelinslagen aangetroffen rechtsonder in het kozijn van de voordeur, in de rugleuning van een bankje dat voor het raam van de woonkamer stond en ter hoogte van de voordeur in de hal in de eerste staande drager van de trapleuning. Bij dit schietincident is [benadeelde 4] in zijn onderbeen en [benadeelde 5] in haar bovenbeen geraakt. Blijkens het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep hebben zij ten gevolge hiervan forse letsels opgelopen, die (nog) niet volledig zijn hersteld. Vaststaat dat het schietincident een zeer ingrijpende gebeurtenis is geweest en grote impact heeft gehad op de aldaar aanwezige personen.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat de verdachte de schutter is geweest. Daartoe heeft de rechtbank – in de kern weergegeven – in het vonnis overwogen dat [benadeelde 4] onmiddellijk na het schietincident ten overstaan van de politie in de richting van de verdachte heeft gewezen (de neef van [naam 1] zou de schutter zijn) en in zijn aangifte heeft hij verklaard dat de achternaam van de schutter “ [verdachte] ” is en dat hij diens nicht kent, met wie hij een relatie had. Deze [verdachte] zou in de daklozenopvang “ [naam opvang] ” in Vlissingen verblijven. Voorts past het door [benadeelde 4] , [benadeelde 2] en [benadeelde 5] opgegeven signalement bij het signalement van de verdachte. Het zou volgens de getuigen gaan om een (oudere) man met een donkere huidskleur, kaal, een grote/brede neus en oren die op een punt lopen. De schutter droeg een zwarte jas. De verdachte is op 31 december 2022 en 1 januari 2023 op camerabeelden in het centrum van Vlissingen waargenomen en toen droeg hij een zwarte jas. De verdachte verbleef ten tijde van het tenlastegelegde in het [naam opvang] en in verdachtes kamer in het [naam opvang] is een zwarte jas aangetroffen. Op die jas zijn, naast een relatief grote hoeveelheid DNA van de verdachte, schotresten aangetroffen. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de jas had uitgeleend, gepasseerd.
De verdachte heeft als alibi verklaard dat hij de hele avond in het uitgaansgebied van Vlissingen is geweest en daarom de schutter niet kan zijn geweest. De rechtbank heeft dit verweer gepasseerd omdat de verdachte die avond en nacht tussen 22.55 uur en 00.46 uur niet op camerabeelden in Vlissingen is waargenomen en hij blijkens de camerabeelden om 00:46 uur uit een auto is gestapt, waarna hij richting café [naam cafe] in het centrum van Vlissingen loopt. Volgens de rechtbank behelst verdachtes verklaring geen sluitend alibi en overigens past het uit de auto stappen en richting café [naam cafe] lopen niet bij zijn verklaring dat hij steeds in het centrum van Vlissingen is geweest. Volgens de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat hij tussen 22:55 uur en 00:46 uur naar Middelburg is gereden. Tot besluit heeft de rechtbank overwogen dat de verdachte een motief had om – naar het hof begrijpt in ieder geval – [benadeelde 4] iets aan te doen, omdat de dochter van verdachtes neef door het slachtoffer [benadeelde 4] zou zijn mishandeld. Op grond van dit alles achtte de rechtbank poging tot moord op [benadeelde 4] en poging tot doodslag op [benadeelde 5] en [benadeelde 6] en voorts het voorhanden hebben van een vuurwapen wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof het vonnis en aldus de bewezenverklaring van de rechtbank zal bevestigen. Daartoe heeft de advocaat-generaal – samengevat en op de gronden zoals nader verwoord in het schriftelijke requisitoir – aangevoerd dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de verdachte de schutter is geweest. De getuigen [benadeelde 4] en [benadeelde 2] wijzen in de richting van de verdachte en het door hen opgegeven gedetailleerde signalement van de schutter past bij het signalement van de verdachte. Niet gebleken is dat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn of op elkaar zijn afgestemd. Bovendien vinden hun verklaringen steun in de overige bewijsmiddelen, meer in het bijzonder in de bevindingen en conclusies van het forensisch onderzoek. In de kamer van de verdachte in het [naam opvang] is een zwarte jas aangetroffen en blijkens de camerabeelden droeg de verdachte die nacht een zwarte jas. De aangetroffen jas is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) en daarop zijn, naast voornamelijk DNA van de verdachte, schotresten aangetroffen. De schotresten op de jas en de schotresten uit de veiliggestelde hulzen, welke op de plek van het schietincident zijn aangetroffen, zijn door het NFI onderzocht en vergeleken en het NFI concludeert dat het waarschijnlijker is dat de schotresten eenzelfde bron van herkomst hebben, dan wanneer deze een andere bron van herkomst hebben. In het dossier is geen steun te vinden voor de stelling van de verdachte dat hij de jas die avond aan een ander had uitgeleend. Nu ten slotte het alibi van de verdachte niet sluitend is, dient – met overneming van de bewijsoverwegingen van de rechtbank – geconcludeerd te worden dat de verdachte de schutter is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft op de voet dat het wettig en overtuigend bewijs tekortschiet, integrale vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsvrouw – samengevat en op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het navolgende aangevoerd.
De verdachte ontkent met klem dat hij de schutter is geweest. Het onderzoek van de politie is gebrekkig en onzorgvuldig geweest. De getuigen zijn door de politie in elkaars aanwezigheid gehoord, dan wel hebben zij kort na het incident met elkaar gesproken en/of hebben zij van de politie informatie gekregen en/of vernomen over de mogelijke naam van de schutter. Dit tast de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen aan. Meer in het bijzonder is de getuigenverklaring van [benadeelde 4] onbetrouwbaar omdat hij wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. De getuige heeft eerst verklaard dat hij de verdachte niet persoonlijk kent, maar later dat hij de verdachte wel kent. De verdachte en de getuige kennen elkaar niet, zodat geen sprake kan zijn van een herkenning van de verdachte door de getuige. Er is sprake van een beredenering, een invulling achteraf. Om die reden kan evenmin gewicht worden toegekend aan de enkelvoudige fotoconfrontatie. Ook de getuigenverklaring van [benadeelde 2] is onbetrouwbaar. Aanvankelijk heeft zij een algemeen signalement gegeven, maar later verklaart zij dat zij de verdachte herkent van een feestje. Voorts is het door deze en de andere getuigen opgegeven signalement te algemeen. De schutter zou een capuchon gedragen hebben, terwijl uit camerabeelden blijkt dat de verdachte die avond geen capuchon droeg.
Het alibi van de verdachte dat hij de hele avond in Vlissingen is geweest, vindt steun in het dossier. Het onderzoek naar de schotresten heeft slechts beperkte bewijskracht. Zo is de conclusie van het NFI dat het slechts
iets waarschijnlijkeris dat de schotresten op de jas en uit de hulzen dezelfde herkomst hebben, is er geen vuurwapen aangetroffen waar de resten aan kunnen worden gekoppeld en heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij de jas voor en na het schietincident met regelmaat uitleende aan bewoners van het [naam opvang] . Nu er DNA van minimaal één andere persoon op de jas is aangetroffen, vindt de verklaring van de verdachte objectief steun.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt, het tenlastegelegde bewezen acht, is het volgens bestendige rechtspraak van de Hoge Raad aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, behoeft – behoudens bijzondere gevallen – geen motivering. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. Een nadere motivering van een vrijspraak maakt de gegeven beslissing dus niet onbegrijpelijk doordat het beschikbare bewijsmateriaal – al dan niet op grond van een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard – een andere (bewijs)beslissing toelaat (vgl. o.a. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061, rov. 3.7.; HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2646, rov. 2.3. en HR 3 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:832, rov. 3.6).
Bij de beoordeling heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft van meet af aan en laatstelijk ten overstaan van het hof met klem enige betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkend. Ter zitting van het hof is het dossier uitvoerig en in detail met de verdachte besproken en hij heeft ter zake daarvan uitgebreid en zonder terughoudendheid verklaard, alsmede alle door het hof aan hem gestelde vragen – zulks ogenschijnlijk oprecht en naar het beste van zijn kunnen – beantwoord.
Hoewel het door de getuigen [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 2] opgegeven signalement van de schutter overeenkomsten vertoont met het signalement van de verdachte, kan daarvan, naar het oordeel van het hof, niet gezegd worden dat het dermate onderscheidend en gedetailleerd is, dat het enkel ruimte laat om de verdachte als schutter aan te wijzen. Daarbij constateert het hof dat op grond van eigen waarneming ter terechtzitting niet gezegd kan worden dat de beschrijving door getuige [benadeelde 2] op het wat meer specifieke onderdeel “tot spits toelopende oren” en op het onderdeel “een rond gezicht” ( [benadeelde 6] ) overeenkomt met die desbetreffende kenmerken van de verdachte.
Volgens de getuigen ( [benadeelde 4] ; [benadeelde 2] , [getuige 1] ) droeg de schutter een capuchon. Het hof heeft op de foto’s in het dossier van de verdachte en diens jas geen capuchon kunnen waarnemen. Hoewel de jas van de verdachte een (bont) kraag heeft, acht het hof niet aannemelijk dat deze verward is met een capuchon, te meer nu een getuige ( [benadeelde 2] ) verklaart dat de schutter, die voor haar stond, de capuchon ‘op had’ en vervolgens afzette. Ook de door de rechtbank benoemde col heeft het hof op de foto’s niet waargenomen. [benadeelde 6] heeft voorts verklaard dat de schutter een zwart, zogenaamd ‘bomberjack’ droeg.
In de woning van de verdachte is onder andere een zwarte jas in beslag genomen die forensisch is onderzocht (p. 502) en op deze jas zijn schotresten aangetroffen. Het NFI concludeert na onderzoek ter zake van de schotresten dat het ‘iets waarschijnlijker’ is dat de schotresten op de jas en die uit de onderzochte hulzen dezelfde herkomst hebben (Forensisch dossier, p. 8 en 10). Echter, daarmee is naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel vastgesteld dat de bij verdachte in beslag genomen jas de jas is die de avond van het schietincident door de schutter is gedragen. Het hof twijfelt op dit punt te meer nu aan de hand van afbeeldingen van de camerabeelden (p. 159 c.q. 171 van tijdstip 22:55 uur en p. 180 van tijdstip 00:46 uur) waarop de verdachte in Vlissingen te zien is, de verdachte – naar hij ook zelf heeft verklaard – een donkere driekwart leren jas droeg waaraan geen capuchon zat.
Daarbij komt dat het hof, met de raadsvrouw, ten aanzien van in het bijzonder de getuigenverklaringen van [benadeelde 4] en [benadeelde 2] , de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, alsmede de herkenning van de verdachte door deze getuigen, diverse ongerijmdheden signaleert, die maken dat er bij het hof eens te meer twijfel is blijven bestaan over de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Zonder uitputtend te zijn wijst het hof op het volgende.
Getuige [benadeelde 4] heeft aanvankelijk verklaard dat de schutter een neef van [naam 1] is en dat hij de schutter niet persoonlijk kent. Hij heeft hem aanvankelijk herkend van een foto die “ [bijnaam] ” hem heeft laten zien. Later heeft de getuige verklaard dat hij de verdachte kent van een BBQ drie jaar eerder. Wederom later heeft deze getuige verklaard dat hij de verdachte daarvoor ook altijd zag. Bij de enkelvoudige fotoconfrontatie is deze getuige een foto van de verdachte getoond. De getuige heeft de foto toen drie keer willen bekijken en hij kon toen niet op de naam van de verdachte komen. Een en ander laat zich naar het oordeel van het hof lastig met elkaar rijmen.
In vergelijkbare zin heeft getuige [benadeelde 2] direct na het schietincident tegenover de politie een algemeen signalement van de schutter gegeven. Eerst bij gelegenheid van haar (studio)verhoor bij de politie heeft zij verklaard zich te hebben bedacht en dat zij de schutter herkent van een feestje en dat ze dat zeker wist toen ze hoorde dat haar vader hem ook herkende van een feestje. Wanneer dat feestje had plaatsgevonden, kon de getuige echter niet vertellen. [benadeelde 4] en [benadeelde 2] verklaren bovendien wisselend over bij wie dat feestje heeft plaatsgevonden. Dit zou bovendien drie jaar eerder hebben plaatsgevonden. [benadeelde 2] was toen 7 à 8 jaar oud en derhalve nog erg jong.
Daar komt bij dat getuige [benadeelde 2] zich direct na het schietincident in de woonkamer bevond, samen met de moeder van [benadeelde 4] en dat toen en aldaar – al dan niet met of door de politie – is gesproken over de (mogelijke) identiteit van de vermoedelijke schutter. Ook komt uit de verklaring van [benadeelde 2] naar voren dat zij voor het schietincident op de hoogte was van het conflict tussen [benadeelde 4] (haar vader) en diens ex-partner, hetgeen de beweerdelijke aanleiding is geweest voor de schietpartij.
Een en ander maakt dat er bij het hof aanleiding bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 4] en [benadeelde 2] en de herkenning van verdachte als zijnde de schutter op 1 januari 2023 te Middelburg.
Hoewel er uit het opsporingsonderzoek in bewijsmiddelen vervatte aanwijzingen naar voren zijn gekomen die kunnen passen bij een betrokkenheid van de verdachte als schutter bij de schietpartij, oordeelt het hof, mede gelet op de punten die in het voorgaande zijn aangehaald – in onderlinge samenhang en verband beschouwd – dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dan wel de gevolgtrekking kan worden gemaakt dat het verdachte is die zich aan de tenlastegelegde feiten heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het hof zal de verdachte om die reden integraal vrijspreken.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De hierna te noemen benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding. Omdat de verdachte integraal wordt vrijgesproken, komt het hof met betrekking tot de vorderingen tot een eensluidende beslissing.
Benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 43.913,72, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 448,72 niet-vergoede medische kosten;
€ 210,- daggeldvergoeding ziekenhuis;
€ 2.145,- huishoudelijke hulp;
€ 250,- vergoeding voor kleding;
€ 22.360,- inkomstenderving, en
€ 18.500,- smartengeld.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep te kennen gegeven de vordering tot schadevergoeding te handhaven, met dien verstande dat advocaat van de benadeelde partij bij schrijven van 25 oktober 2025 en 30 oktober 2025 te kennen heeft gegeven dat de schadepost onder 5 wordt verlaagd naar een bedrag van € 21.205,-, zodat de vordering in hoger beroep thans € 42.758,72 bedraagt.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 18.378,59, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 837,45 niet-vergoede medische kosten;
€ 175,- daggeldvergoeding ziekenhuis;
€ 250,- vervoers- en parkeerkosten;
€ 4.008,- huishoudelijke hulp;
€ 250,- vergoeding voor kleding;
€ 45,99,- beveiliging;
€ 104,25 kosten Thuisbezorgd.nl;
€ 207,90 inkomstenderving, en
€ 15.000,- smartengeld.
Het hof constateert dat de optelsom van deze posten een totaal bedrag oplevert van
€ 20.878,59.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep te kennen gegeven de vordering tot schadevergoeding te handhaven, met dien verstande dat advocaat van de benadeelde partij bij brief van 16 september 2025 te kennen heeft gegeven dat bij het indienen van de initiële vordering een telfout is gemaakt, daarin bestaande dat in een bij de vordering gevoegd excelsheet abusievelijk een bedrag van € 12.500,- aan smartengeld is opgenomen. De rechtbank is ten onrechte van dit onjuiste bedrag uitgegaan. Beoogd is te vorderen een bedrag van € 15.000,- aan smartengeld.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Oordeel hof
Nu aan de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de verdachte integraal zal worden vrijgesproken, kunnen de benadeelde partijen in de vorderingen niet worden ontvangen. Het hof zal de benadeelde partijen daarin derhalve niet-ontvankelijk verklaren. Hetgeen de raadsvrouw overigens ten verwere naar voren heeft gebracht, behoeft aldus geen verdere bespreking.
Het hof dient ook in geval van vrijspraak een beslissing te nemen over de proceskosten. Het hof zal de benadeelde partijen telkens veroordelen in de proceskosten van de verdachte voor zover die betrekking hebben op de vorderingen van de benadeelde partijen. Door of namens de verdachte is niet naar voren gebracht dat zulke kosten zijn gemaakt, zodat die kosten worden begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak van het onder feit 3 aan hem ten laste is gelegd, te weten – samengevat – poging doodslag op de kinderen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis (wordt apart geminuteerd).
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. M.M. Koevoets en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 12 december 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.R. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.