3.2.Bij beschikking van 12 december 2017 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] wekelijks van zondag 10.00 uur tot dinsdag voor school (of tot dinsdag 10.00 uur als er geen school is) bij de vader verblijft en de helft van de vakanties en feestdagen.
Uit de stukken is gebleken dat het laatste contact tussen [minderjarige] en de vader medio 2020 heeft plaatsgevonden tijdens een begeleid omgangsmoment.
3.3.1.De moeder heeft de rechtbank verzocht de beschikking van 12 december 2017 te wijzigen en te bepalen dat aan de vader het recht op een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt ontzegd dan wel dat een dusdanige zorgregeling wordt vastgesteld zoals door de raad wordt geadviseerd.
De vader heeft een voorwaardelijk zelfstandig verzoek gedaan tot uitbreiding van de zorgregeling, voor het geval het traject Kinderen uit de Knel (KUK) niet zou slagen.
3.3.2.De rechtbank heeft vervolgens vijf tussenbeschikking gegeven:
- 13 maart 2019 (verwijzing traject KUK);
- 29 augustus 2019 (verwijzing BOR III traject bij [instantie] );
- 11 november 2020 (verwijzing Uniform Hulp Aanbod traject Nieuw Ouderschap);
- 15 september 2022 (verwijzing voor NIFP onderzoek);
- 18 januari 2023 (benoeming deskundigen NIFP).
3.3.3.Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de bij beschikking van 12 december 2017 bepaalde zorgregeling gewijzigd in die zin dat deze vervalt en de vader verboden, met ingang van de datum van deze beschikking (1 maart 2024), om contact te hebben met [minderjarige] .
3.4.1.De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert hij – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft geen deugdelijke onderbouwing gegeven waarom de vader geen contact met zijn dochter kan hebben. De vader en [minderjarige] hebben altijd een liefdevolle band met elkaar gehad. Uit het raadsrapport van 11 juli 2019 blijkt dat er geen bewijs/aanwijzing is dat sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader jegens [minderjarige] . De Officier van Justitie zag geen aanleiding om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen, omdat zij geen vermoeden had van een strafbaar feit. Ook uit het onderzoek van Veilig Thuis zijn geen aanwijzingen gevonden voor onveiligheid van [minderjarige] bij de vader. Voor Veilig Thuis was onduidelijk of de uitspraken van [minderjarige] voortkwamen uit kindproblematiek, haar klempositie tussen haar ouders, beïnvloeding door de moeder of doordat er werkelijk seksueel overschrijdend gedrag door de vader heeft plaatsgevonden. Verder onderzoek naar de waarheid is niet gedaan. [minderjarige] zit al zeer lang klem tussen haar ouders. Zij heeft hulp nodig en er is sprake van ouderverstoting door de moeder. Een beschuldiging van seksueel overschrijdend gedrag is een belangrijk kenmerk hiervan. De ouderverstoting dient grondig te worden onderzocht. Als er iets is voorgevallen tussen de vader en [minderjarige] – wat niet zo is – dan ligt het op de weg van de moeder om hulp voor [minderjarige] te zoeken om een en ander te verwerken. De moeder onderneemt niets, ze zoekt ook geen hulp voor [minderjarige] om haar negatieve vaderbeeld bij te stellen. Ten onrechte overweegt de rechtbank dat een nader onderzoek naar de oorzaak van de weigering van contact door [minderjarige] niet in het belang van [minderjarige] is. Het is van groot belang dat wordt onderzocht waar de weerstand bij [minderjarige] daadwerkelijk vandaan komt. De vader weet namelijk 100% zeker dat hij nimmer grensoverschrijdend gedrag jegens [minderjarige] heeft vertoond, zodat de oorzaak ergens anders in gelegen dient te zijn. Alleen door de oorzaak aan te pakken, kan in de toekomst weer ruimte voor contactherstel komen. [minderjarige] zou hiervoor een psychologisch onderzoek moeten ondergaan. De vader gunt [minderjarige] een jeugd zonder zorgen, maar het ontbreken van contact met haar vader gaat haar parten spelen, nu of in toekomst. [minderjarige] overziet de consequenties niet. [minderjarige] heeft hulp nodig die moet worden ingezet in het kader van contactherstel met de vader.
3.4.2.In haar verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, neemt de moeder – samengevat – het volgende standpunt in.
Geen enkele hulpverlener of deskundige heeft signalen van ouderverstoting gezien bij [minderjarige] . De moeder vertelt geen onwaarheden over de vader tegen [minderjarige] . Zij heeft aan alle trajecten haar medewerking verleend. Het is juist de vader die met meerdere trajecten is gestopt. Hij heeft tegen alles en iedereen klachten ingediend, omdat hij het nooit eens was met hun bevindingen. Het ligt altijd aan anderen, nooit aan hemzelf. Twee deskundige onderzoeksters van het NIFP concluderen dat [minderjarige] behoefte heeft aan rust om zich te ontwikkelen en dat contact niet moet worden afgedwongen. Dat is een moeilijke boodschap voor de vader, maar hij moet dit accepteren. Het is een diepgaand onderzoek geweest waarbij [minderjarige] is geobserveerd op school en zij en beide ouders allerlei testen hebben moeten ondergaan. Het was een heftig onderzoek dat veel met alle betrokkenen heeft gedaan. Indien [minderjarige] opnieuw met hulpverleners zou moeten praten, zou dit haar nog veel verder van haar vader doen afstaan. Een hernieuwd BOR-traject is niet aan de orde, omdat eerdere trajecten niet tot succes hebben geleid en gezien de weerstand bij [minderjarige] is een nader traject gedoemd te mislukken. Een psychologisch onderzoek bij [minderjarige] is niet nodig. In eerste aanleg is al opgemerkt door de raad dat [minderjarige] niet hoeft te worden onderzocht; zij ontwikkelt zich prima. Het gaat goed op school en ze bedrijft topsport. [minderjarige] is een pientere dame die zichzelf goed kan verwoorden. Een week voor de mondelinge behandeling bij het hof is zij bij de GGD ingestort. [minderjarige] heeft al een tijdje paniekaanvallen bij toetsen op school en bij hockeywedstrijden. De GGD-arts heeft haar bepaalde vragen gesteld en toen kwam eruit dat [minderjarige] last heeft van deze rechtszaak die maar blijft voortduren. [minderjarige] had rust na de beschikking van de rechtbank en dit hoger beroep is schadelijk voor haar. De moeder ondersteunt [minderjarige] altijd, zeker als zij ooit van de vader wil horen hoe een en ander is gegaan. De moeder heeft nooit om een contactverbod verzocht; dat kwam uit de koker van de rechtbank.
3.4.3.De raad heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat het invoelbaar is dat de vader wil achterhalen waarom [minderjarige] geen contact meer met hem wil, maar dat de raad wel voorzichtig is met het gebruik van de term ‘ouderverstoting’. De vader heeft veel behoefte aan erkenning van wat er is gebeurd en de raad is niet onwillig om nog een onderzoek te doen. Dat levert echter niets op als het kind niet meer wil. Een onderzoek naar de werkelijke oorzaak van de weigering als is pas mogelijk als [minderjarige] dit zelf toelaat. Op dit moment kan er niets meer van de grond komen, zolang [minderjarige] geen rust krijgt. Het heeft nu te veel impact op haar ontwikkeling als de druk om contact te herstellen steeds weer wordt opgevoerd. Het is momenteel echt belangrijk dat [minderjarige] rust krijgt en zij ruimte krijgt om haar gevoelens zelf te onderzoeken en te erkennen, zonder dat hierop druk wordt uitgeoefend. Het is goed voor [minderjarige] als zij hulp krijgt om autonomie te leren ervaren in de hulpvragen die zij zelf heeft. Het is knap dat zij zo open is over haar paniekaanvallen en daar gericht hulp voor zoekt. Hulpverlening kan namelijk alleen maar kans van slagen hebben als [minderjarige] zich open stelt. Zij bepaalt haar eigen tempo bij het aangaan van hulpverlening. Misschien krijgt zij later wel hulpvragen die meer zijn gericht op de vader en op contactherstel. Dan is er wel een ingang. Het is echter duidelijk dat [minderjarige] dat nu niet wil aanpakken.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.De vader heeft op de mondelinge behandeling zijn subsidiaire verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] ingetrokken. Het hof zal de vader hierin niet-ontvankelijk verklaren.
3.5.2.Het hof stelt voorop dat de rechtbank de vader ambtshalve een contactverbod heeft opgelegd. Uit de processtukken, zoals bevestigd op de mondelinge behandeling door beide ouders, is gebleken dat deze beslissing partijen heeft overvallen en dat de moeder hier niet om heeft verzocht. De bestreden beschikking dient daarom in ieder geval vernietigd te worden voor zover daarbij aan de vader een contactverbod is opgelegd.
3.5.3.Omdat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] hebben, dienen de verzoeken van de ouders te worden getoetst aan het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW). In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.5.4.Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts
indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke
ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind
kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen
omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke
betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.5.5.Het hof wijst het primaire verzoek van de vader af dat ziet op het gelasten van een deskundigenonderzoek. Het is onduidelijk gebleven op welk artikel de vader dit verzoek baseert. Voor zover hij dat stoelt op artikel 810a lid 2 Rv, wijst het hof dat af omdat een nader onderzoek niet mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet, mede gelet op het uitvoerige NIFP-onderzoek dat recent heeft plaatsgevonden en ook het nodige van [minderjarige] heeft gevraagd. Het hof volgt hierin het standpunt van de raad dat [minderjarige] rust moet krijgen en dat het niet goed is voor haar ontwikkeling als zij opnieuw wordt blootgesteld aan een onderzoek dat op dit moment niet aansluit bij haar eigen hulpvraag.
Voor een nader raadsonderzoek ziet het hof evenmin aanleiding, omdat het hof zich op grond van de beschikbare stukken voldoende voorgelicht acht om deze beslissing verantwoord te kunnen nemen.
3.5.6.Het hof constateert dat de rechtbank de zaak vijf jaar aan zich gehouden heeft voordat er een eindbeslissing werd gegeven. Er is sprake van een lange voorgeschiedenis. Vele vormen van hulpverlening, trajecten en onderzoeken hebben de revue gepasseerd; de moeder en [minderjarige] hebben hieraan steeds meegewerkt. Hoewel enkele begeleide omgangscontacten in 2020 best goed leken te verlopen, vertoont [minderjarige] sinds april 2020 steeds meer verzet tegen contact met haar vader en dat verzet is sindsdien niet minder geworden. [minderjarige] spreekt duidelijk uit dat zij niets meer met haar vader te maken wil hebben. Het NIFP heeft in 2023 onderzoek gedaan naar onder meer de mogelijkheden van de ouders, de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] en de mogelijkheden tot contactherstel. Het NIFP concludeert samengevat als volgt. Er is sprake van zeer complexe omgangsproblematiek. Inmiddels is de situatie zo verhard dat het herstel van contact tussen de vader en [minderjarige] geen vanzelfsprekende optie is en blijft het creëren van rust rond [minderjarige] alleen over. Bij [minderjarige] is geen enkele ruimte om te komen tot contactherstel met de vader. Vanwege de enorme en structurele weerstand van [minderjarige] tegen contact met de vader en haar – al dan niet terechte – angst en weerzin ten opzichte van de vader, is op dit moment contact in strijd met haar zwaarwegende belangen. Bovendien is gelet op de leeftijd van [minderjarige] voor de inzet van hulpverlening haar instemming vereist en daarvoor bestaat geen ruimte. Vrijwel alle middelen/instrumenten die voor contactherstel tussen de vader en [minderjarige] zijn ingezet, hebben niet tot een positief resultaat geleid. Gezien de hardnekkigheid van de visies van beide ouders is niet te verwachten dat hier zomaar verandering in zal komen. Aan ouders is door de onderzoekers de optie van Forensische Mediation voorgelegd om in elk geval een onderzoek te verrichten om de communicatie vlot te trekken. Voor de moeder is dit een gepasseerd station. De onderzoekers concluderen verder dat [minderjarige] een meisje is dat zich passend bij haar leeftijd ontwikkelt. Zij heeft een weg naar groeiende zelfstandigheid ingezet. [minderjarige] heeft behoefte aan erkenning van haar gevoelens en ervaringen door de vader. De moeder wordt in staat geacht [minderjarige] te stimuleren in contact tussen [minderjarige] en de vader, indien het voor de moeder duidelijk is dat [minderjarige] hier behoefte aan heeft.
3.5.7.Ongeacht wat er in het verleden wel of niet is gebeurd tussen de vader en [minderjarige] , ziet het hof zich ermee geconfronteerd dat er bij [minderjarige] op dit moment geen enkele ruimte is om de vader een rol te laten spelen in haar leven. Gezien de leeftijd van [minderjarige] (14 jaar) en haar ontwikkelingsniveau, kent het hof zwaar gewicht toe aan haar mening en aan hetgeen de deskundigen van het NIFP daarover hebben gezegd. [minderjarige] heeft er in de gegeven omstandigheden recht op dat haar mening serieus wordt genomen en als zodanig ook wordt gerespecteerd. Dit is ook waar [minderjarige] om vraagt. Het hof deelt de zorgen van de vader over hoe [minderjarige] over hem denkt en – indien hier niets mee wordt gedaan – de gevolgen hiervan voor haar op langere termijn; [minderjarige] lijkt geen enkele positieve associatie meer met haar vader te hebben en dat is een zorgelijke situatie. Daar staat echter tegenover dat [minderjarige] zich verder in andere opzichten momenteel goed lijkt te ontwikkelen. Op de mondelinge behandeling bij het hof en tijdens het kindgesprek is gebleken dat [minderjarige] rust kreeg door de laatste beslissing van de rechtbank en dat zij er last van heeft dat deze rechtszaak nu weer voortduurt. Recent heeft [minderjarige] tijdens gesprekken bij de GGD te kennen gegeven dat haar paniekaanvallen verband houden met de spanningen over deze aanhoudende kwestie over omgang met haar vader.
3.5.8.Onder de huidige omstandigheden, is het hof – gelet op het bovenstaande – van oordeel dat gedwongen omgang met de vader een te grote druk zal leggen op [minderjarige] en daardoor waarschijnlijk het tegenovergestelde effect zal bewerkstelligen, namelijk dat het verzet van [minderjarige] tegen contact met de vader verder toeneemt en bovendien dat een dergelijk nieuw traject haar ontwikkeling momenteel te veel zal schaden. Het hof beslist daarom dat er geen nieuw BOR III traject tussen de vader en [minderjarige] komt en dat de vader het recht op omgang met [minderjarige] dient te worden ontzegd op grond van artikel 1:377a lid 3 sub a, c en d BW. Voor nu heeft het prioriteit dat [minderjarige] de rust krijgt die zij nodig heeft om zich verder te kunnen ontwikkelen, zij haar paniekaanvallen kan aanpakken en zij zich kan richten op de dingen die op dit moment voor haar belangrijk zijn. Hoe verdrietig ook voor de vader, is voor hem nu geen rol weggelegd in het leven van [minderjarige] . Het hof hoopt dat de vader dit kan accepteren en afstand kan nemen en daarmee [minderjarige] tijd en ruimte kan geven om zich verder te kunnen ontwikkelen.
3.5.9.Het hof komt materieel dus niet tot een andere beslissing van de rechtbank, maar zal het dictum van de bestreden beslissing waar het gaat om de zorgregeling toch vernietigen: de constatering dat er geen zorgregeling kan zijn, leidt niet tot een contactverbod, maar leidt ertoe dat de vader de omgang zal worden ontzegd.