ECLI:NL:GHSHE:2025:436

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.348.433_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het loon van de vereffenaar in hoger beroep na verzetprocedures

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het loon van de vereffenaar, Mr. [appellant], die in hoger beroep is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had het verzoek van Mr. [appellant] om zijn salaris over de periode van 22 augustus 2023 tot 23 augustus 2024 vast te stellen op een bedrag van € 9.903,67 inclusief btw afgewezen. Mr. [appellant] had dit verzoek gedaan naar aanleiding van extra werkzaamheden die hij had verricht in het kader van twee verzetprocedures. De kantonrechter had echter geoordeeld dat de kosten die gemaakt zijn in het kader van de verzetprocedures niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze al in de proceskostenveroordeling waren meegenomen.

In hoger beroep heeft Mr. [appellant] vier grieven aangevoerd, waarbij hij onder andere aanvoert dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de proceskostenveroordeling van invloed is op de loonvaststelling. Het hof heeft de grieven van Mr. [appellant] gegrond verklaard en geoordeeld dat de kantonrechter de proceskostenveroordeling ten onrechte heeft betrokken bij de salarisbepaling. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het salaris van Mr. [appellant] vastgesteld op € 8.770,60 inclusief btw. Tevens heeft het hof de zaak terugverwezen naar de kantonrechter voor verdere beoordeling van de rekening en verantwoording.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van een juiste toepassing van de Recofa-richtlijnen bij de vaststelling van het loon van een vereffenaar en maakt duidelijk dat proceskostenveroordelingen toekomen aan de erfboedel en niet aan de vereffenaar in privé. Dit heeft gevolgen voor de beoordeling van salarisverzoeken van vereffenaars in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 20 februari 2025
Zaaknummer : 200.348.433/01
Zaaknummer eerste aanleg : 11159014 \ EJ VERZ 24-375
in de zaak in hoger beroep van:
Mr. [appellant], in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [betrokkene] ,
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: Mr. [appellant] ,
advocaat: mr. C. Hokken te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 23 augustus 2024, waarbij de kantonrechter het verzoek van Mr. [appellant] heeft afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 1 t/m 14), ingekomen ter griffie van dit hof op 19 november 2024, heeft Mr. [appellant] het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. het aanvullend loon van de vereffenaar vast te stellen op een bedrag van € 8.770,60 inclusief btw, althans op een bedrag dat het hof juist acht;
II. kosten rechtens.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2025. Bij die gelegenheid is Mr. [appellant] gehoord, bijgestaan door mr. Hokken.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. Bij beschikking van 26 juli 2017 van de rechtbank Oost-Brabant is Mr. [appellant] als vereffenaar benoemd.
Bij beschikking van de kantonrechter te Eindhoven van 20 oktober 2023 is het salaris van Mr. [appellant] over de gehele vereffeningsperiode vastgesteld op een bedrag van € 58.011,69. Hierbij is ook een vergoeding van vier uur inbegrepen voor de tijd die nog gemoeid is met de definitieve afwikkeling van de vereffening.
Op 24 november 2023 heeft de vereffenaar de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst ter inzage gelegd bij de kantonrechter.
Er zijn tijdig twee verzetschriften ingediend tegen de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst. Bij beschikking van 17 mei 2024 is het eerste verzetschrift ongegrond verklaard en is de opposant veroordeeld in de proceskosten van in totaal € 1.085,00.
Per brief van 13 juni 2024 heeft Mr. [appellant] verzocht om vaststelling van het aanvullend salaris (€ 9.903,67 inclusief btw) voor de werkzaamheden voor de periode vanaf 22 augustus 2023 tot de datum van de bestreden beschikking, zijnde 23 augustus 2024.
Bij beschikking van 26 juli 2024 is het tweede verzetschrift ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Eerste aanleg
3.2.
Mr. [appellant] heeft de kantonrechter verzocht om zijn salaris over de periode vanaf 22 augustus 2023 tot en met 23 augustus 2024 vast te stellen op een bedrag van € 9.903,67 inclusief btw. Aan het verzoek heeft Mr. [appellant] ten grondslag gelegd dat door het verzet extra werkzaamheden zijn verricht en dat voor deze werkzaamheden ook een salaris vastgesteld moet worden.
3.2.1.
De kantonrechter heeft het verzoek van Mr. [appellant] afgewezen.
“4.1. Op grond van art. 4:206 lid 3 BW heeft een door de rechtbank benoemde vereffenaar recht op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld. Ook voor werkzaamheden die na het vaststellen van het loon worden verricht en in de vaststelling van het loon nog niet zijn meegenomen, zal, voor zover deze werkzaamheden voor beloning in aanmerking komen, aansluiting worden gezocht bij de Recofa richtlijnen (Richtlijnen Vereffening nalatenschappen).
4.2.
Gelet op voorgaand toetsingskader is de kantonrechter van oordeel dat kosten die gemaakt zijn in het kader van een verzetprocedure voor vergoeding in aanmerking kunnen komen ook als de uitdelingslijst opgemaakt is. In dit geval is de kantonrechter echter van oordeel dat het door de vereffenaar verzochte salaris niet vastgesteld kan worden op het door hem berekende bedrag en dat het verzoek afgewezen moet worden. Hiervoor is het volgende redengevend.
(…)
4.2.2.
Wat betreft de uren die volgens de vereffenaar gemaakt zijn in het kader van de verzetprocedures is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval ook deze werkzaamheden niet voor beloning in aanmerking komen ondanks dat deze kosten bij de eerdere vaststelling van het loon nog niet zijn meegenomen. In de verzetprocedures is namelijk al rekening gehouden met de verzochte proceskostenveroordeling en is ook een bedrag van € 1.085,00 aan proceskosten toegekend. Het is gelet daarop niet duidelijk welk deel van de nu door de vereffenaar ingediende uren als extra kosten voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en welke kosten gedekt zijn als proceskosten, waarbij het niet per definitie zo is dat de uren die de proceskosten overstijgen, maar wel onder de uitgesproken veroordeling vallen, voor (aanvullende) vergoeding in aanmerking komen.
4.3.
Het had mede gelet op het voorgaande op de weg van de vereffenaar gelegen om in de verzetprocedure het reeds vastgestelde loon te laten aanpassen vanwege de extra werkzaamheden die de verzetprocedure met zich gebracht heeft (vergelijk ECLI:NL:RBAMS:2017:5865). In dat geval had ook bij het toewijzen van de proceskosten rekening gehouden kunnen worden met de (aanvullend) verzochte werkzaamheden van de vereffenaar zodat een dubbeltelling voorkomen had kunnen worden.”
Hoger beroep
3.3.
Mr. [appellant] heeft in zijn beroepschrift de volgende vier grieven aangevoerd:
I. Ten onrechte heeft de kantonrechter vastgesteld dat Mr. [appellant] in persoon procedeert. Een kantoorgenote is namelijk als gemachtigde opgetreden.
II. Ten onrechte heeft de kantonrechter het loonverzoek van mr. [appellant] afgewezen. Het verzoek heeft Mr. [appellant] op transparante wijze onderbouwd middels een urenspecificatie. Ook de juridische grondslag van het salarisverzoek is – op verzoek van de kantonrechter – nog nader toegelicht.
III. De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 4.2.2. van de bestreden beschikking ten onrechte geoordeeld dat de proceskostenveroordeling in de verzetprocedures van invloed is op de loonvaststelling. De kantonrechter is er – ten onrechte – van uitgegaan dat de proceskostenveroordeling ten goede komt aan Mr. [appellant] , terwijl hij uitsluitend in de hoedanigheid van vereffenaar (‘q.q.’) van de nalatenschap procedeerde. De in de verzetprocedure uitgesproken proceskostenveroordeling komt dan ook aan de boedel toe en niet aan Mr. [appellant] .
Zelfs al zou de redenering van de kantonrechter kloppen, dan had de kantonrechter niet kunnen komen tot afwijzing van het totale bedrag dat is verzocht, maar dan had hij de proceskostenveroordeling in mindering moeten brengen op het verzochte aanvullende loon.
Van een vereffenaar kan overigens ook niet worden gevergd, dat hij voor zijn
beloning afhankelijk is van de solvabiliteit van de gedaagde.
IV. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat Mr. [appellant] zijn verzoek in de lopende verzetprocedure had moeten indienen, zodat bij de proceskostenveroordeling rekening had kunnen worden gehouden met het verzoek om salaris, omdat de verzetprocedures en het verzoek om (aanvullend) loon vast te stellen twee compleet verschillende procedures zijn. Overigens blijkt ook niet uit de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen dat een aanvullend salarisverzoek in het verweer op het verzet meegenomen zou moeten worden.
Mr. [appellant] heeft nog opgemerkt dat er in de beschikking van 23 augustus 2024 ook nog wordt overwogen dat Mr. [appellant] een vergoeding van 2,3 uren verzoekt over de periode van 17 november 2023 tot en met 8 januari 2024, welke werkzaamheden volgens de kantonrechter onder de vier uur zouden vallen die gemoeid gaan met afronding van de vereffening en welke vier uur al in het eerdere loonverzoek vallen. Mr. [appellant] kan zich hier niet volledig in vinden, maar laat dit voor wat het is. Mr. [appellant] heeft dan ook verzocht om het salaris vast te stellen op € 8.770,60 in plaats van € 9.903,67.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
In de kern wenst Mr. [appellant] een herbeoordeling van zijn verzoek om zijn salaris over de periode vanaf 22 augustus 2023 tot en met 23 augustus 2024 vast te stellen. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter terecht de Recofa-richtlijnen vooropgesteld bij het vaststellen van het loon van een vereffenaar. De kantonrechter heeft echter de proceskostenveroordeling in de verzetprocedure ten onrechte betrokken bij de salarisbepaling van Mr. [appellant] , omdat de proceskostenveroordeling toekomt aan de erfboedel en niet aan Mr. [appellant] als vereffenaar in privé. De werkzaamheden van Mr. [appellant] moeten als zodanig worden beschouwd en deze werkzaamheden geven het hof geen aanleiding tot nadere opmerkingen. Het hof zal dan ook de beschikking waarvan beroep vernietigen en het door Mr. [appellant] verzochte – en in hoger beroep gematigde – bedrag alsnog toewijzen.
3.4.2.
Het hof zal vervolgens de zaak terugverwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven. De kantonrechter zal namelijk moeten beoordelen of de vernietiging van de beschikking waarvan beroep en de toewijzing van het salaris door het hof moet leiden tot een nadere rekening en verantwoording op dit punt en het opnieuw deponeren van stukken.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
stelt het salaris van Mr. [appellant] over de periode vanaf 22 augustus 2023 tot en met 23 augustus 2024 vast op € 8.770,60 inclusief btw en
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven met het in rechtsoverweging 3.4.2. van deze beschikking overwogen oogmerk.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, J.B. Smits en M.W.M. Souren en is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.