ECLI:NL:GHSHE:2025:437

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.348.697_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige kinderen en de beoordeling van opvoedcapaciteiten van de ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder, Danielle Gerarda Hendrina Wilhelmina, tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2024, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kinderen is verleend. De moeder is van mening dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is en dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen. De vader van de kinderen ondersteunt de moeder in haar verzoek. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) zijn echter van mening dat de veiligheid van de kinderen in gevaar is en dat de moeder niet in staat is om een stabiele opvoedomgeving te bieden. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2025 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de GI en de Raad. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een belast verleden heeft en dat eerdere kinderen uit huis zijn geplaatst. De gezinsopname bij een instantie is voortijdig beëindigd, wat de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder versterkt. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is voor hun ontwikkeling en veiligheid. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 februari 2025
Zaaknummer : 200.348.697/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/409489 / JE RK 24-1535
in de zaak in hoger beroep van:
Danielle Gerarda Hendrina Wilhelmina [minderjarige 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2024 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI;
-
[de vader], hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 8 november 2024, op schrift gesteld op 19 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 december 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen althans wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing en/of het onderhavige beroep met betrekking tot het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 13 januari 2025, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het beroepschrift af te wijzen.
2.3.
De GI en de vader hebben geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
2.5.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 november 2024.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader hebben een latrelatie. Tijdens deze relatie is [minderjarige 1] geboren. De vader heeft [minderjarige 1] erkend en is van rechtswege eveneens met het gezag over [minderjarige 1] belast.
3.2.
Bij beschikking van 17 oktober 2024 is het toen nog ongeboren kind [minderjarige 2] beschouwd als geboren en voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, dus tot 17 januari 2025.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het toen nog ongeboren kind [minderjarige 2] beschouwd als geboren en onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 november 2024 voor de duur van een jaar, dus tot 8 november 2025. Verder heeft de rechtbank een machtiging verleend aan de GI om het toen nog ongeboren kind [minderjarige 2] na de geboorte gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden, dus tot 8 mei 2025.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan.
De noodzaak tot een uithuisplaatsing is er niet. De moeder heeft een goede zwangerschap en bevalling gehad en er alles aan gedaan zodat [minderjarige 1] gezond zou worden geboren. De moeder heeft nooit drugs gebruikt en eventuele afkickverschijnselen kunnen alleen van medicatiegebruik zijn. De moeder heeft voldoende opvoedcapaciteiten om zelf voor [minderjarige 1] te zorgen. Ze heeft geen enkele kans gekregen om dit te bewijzen. De moeder heeft ervaring met het verzorgen en opvoeden van kinderen. Ze heeft immers al drie kinderen. Deze kinderen zijn helaas uit huis geplaatst omdat het verzorgen en opvoeden van drie kinderen voor de moeder te veel was. De verzorging en opvoeding van één kind kan de moeder echter wel aan. De moeder heeft ondersteuning van de vader van [minderjarige 1] , hulp van [instantie 1] en de [instantie 2] en ze is volledig thuis en beschikbaar voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] . De moeder accepteert de ondertoezichtstelling en de noodzakelijke hulpverlening. De recente gezinsopname bij [instantie 3] is niet goed gegaan. De gezinsopname is op maandagmiddag gestart en op dinsdagmiddag voortijdig beëindigd. De moeder voelde zich niet op een juiste wijze bejegend door de medewerker van [instantie 3] . Bovendien was de medewerker van [instantie 3] niet capabel. Ze was slecht ter been waardoor er geen toezicht was wanneer de ouders met [minderjarige 1] boven waren en waardoor ze niet samen met [minderjarige 1] buiten konden wandelen. De moeder staat nog wel open voor een plaatsing in een moeder-kindhuis. De moeder is een liefdevolle moeder en wil graag zelf voor [minderjarige 1] zorgen.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan.
De machtiging tot uithuisplaatsing is terecht en op goede gronden afgegeven. De raad maakt zich al langere tijd zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] bij de ouders. De situatie zoals omschreven in het raadsrapport op 28 oktober 2024 is onveranderd. [minderjarige 1] heeft na haar geboorte een pittige start gehad en last gehad van afkickverschijnselen. De raad is, in tegenstelling tot de moeder, wel bezorgd over de pedagogische mogelijkheden van de moeder om zelfstandig voor [minderjarige 1] te kunnen zorgen en haar een stabiele en veilige opvoedomgeving te kunnen bieden. [minderjarige 1] is een jonge baby en volledig afhankelijk van haar opvoeders. Er blijven grote twijfels bestaan of de moeder vanwege haar psychische problematiek en haar mogelijke verstandelijke beperking voldoende sensitief en responsief kan reageren op de (emotionele) behoeften van [minderjarige 1] en of zij zicht heeft in wat [minderjarige 1] nodig heeft. De moeder grijpt de mogelijkheden niet althans onvoldoende aan die haar worden aangereikt om aan haar opvoedvaardigheden te werken. De moeder heeft een WLZ-indicatie en is langdurig aangewezen op ondersteuning op alle leefgebieden. De raad heeft daarnaast zorgen over de relatie tussen de ouders. De vader twijfelt over de afstamming van [minderjarige 1] en de moeder laat zich als ze alleen is overwegend negatief uit over de vader. De raad maakt zich net als de GI zorgen dat de ouders niet altijd transparant zijn in de samenwerking met de hulpverlening. Hierdoor is het moeilijk om regie te voeren op de veiligheid van [minderjarige 1] . De raad is net als de GI de mening toegedaan dat de veiligheid van [minderjarige 1] onvoldoende gewaarborgd is in de thuissituatie bij de moeder en er zijn geen mogelijkheden voor een ambulant traject op dit moment. Het risico is aanzienlijk dat de moeder [minderjarige 1] onbedoeld zal verwaarlozen, te kort doet in haar behoeften en zelfs iets aan kan doen vanuit overvraging/overprikkeling met vergaande gevolgen.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling samengevat het volgende aan.
Met de ouders is steeds uitvoerig gesproken over de gezinsopname bij [instantie 3] en de kans die het hen biedt om te laten zien dat zij in staat zijn de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich te nemen. De gezinsopname bij [instantie 3] is op maandag 21 januari 2025 om 16.00 uur gestart. De maandagavond is prima verlopen. De dinsdagochtend begon gespannen omdat de vader niet uit bed wilde. Dat zorgde voor strijd tussen de ouders. De praktische zaken, zoals het geven van de fles, werden wel geregeld, maar er was onvoldoende oog voor de emotionele behoeften van [minderjarige 1] en wat zij daarin nodig had. De GI heeft samen met de medewerker van [instantie 3] dinsdagochtend telefonisch met de ouders gesproken over de gespannen sfeer tussen de ouders en er zijn veiligheidsafspraken gemaakt. Aan het eind van de middag heeft de jeugdbeschermer wederom samen met de medewerker van [instantie 3] en de ouders over het verloop van de gezinsopname gesproken. Tijdens het videobellen hebben de ouders onvoldoende kenbaar gemaakt nog steeds achter de gezinsopname te staan. Op het moment dat de jeugdbeschermer aan de ouders vroeg of zij het traject wilden stoppen, bleef het stil en er werd niet aangegeven dat ze graag wilden blijven. De jeugdbeschermer heeft op dat moment in het belang van [minderjarige 1] en in overleg met de ouders besloten dat het traject bij [instantie 3] werd gestopt.
De ouders hebben op dit moment iedere dinsdag anderhalf uur contact met [minderjarige 1] bij het pleeggezin thuis en dat gaat goed. De jeugdbeschermer ziet dat de ouders [minderjarige 1] knuffelen maar ook dat het lastig is voor hen om de emotionele verbintenis aan te gaan. Gezien wordt dat de moeder zich tijdens de omgang vooral richt op zichzelf en op haar eigen behoeften en dat de interesse in [minderjarige 1] beperkt is. De moeder toont onvoldoende probleeminzicht en zij legt de schuld buiten zichzelf. Ook heeft de moeder tijdens haar zwangerschap alcohol en medicatie gebruikt. Er is bij de moeder geen sprake van onwil maar van onmacht.
3.8.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling samengevat het volgende aan.
Hij voelde zich niet fijn tijdens de gezinsopname bij [instantie 3] . Hij vindt dat hij zich niet hoeft te bewijzen als ouder. Hij heeft tijdens de gezinsopname goed voor [minderjarige 1] gezorgd en haar aandacht gegeven. Hij vindt dat de moeder de kans moet krijgen om zelf voor [minderjarige 1] te zorgen. De vader zal de moeder daarbij helpen, ook wanneer uit de DNA test zou blijken dat hij niet de biologische vader is.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep richt zich alleen tegen de machtiging tot uithuisplaatsing.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.9.4.
Het staat vast dat sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Voor het hof is het duidelijk dat de moeder graag zelf voor [minderjarige 1] wil zorgen en daartoe alsnog een kans wil krijgen. Hoewel deze wens invoelbaar is, acht het hof de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk. [minderjarige 1] is namelijk een kwetsbare baby. Ze is geboren met afkickverschijnselen en er zijn veel zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] . De moeder heeft een belast verleden en zij is aangewezen op ondersteuning op alle leefgebieden. Zij kan niet zelfstandig functioneren. De andere drie kinderen van de moeder zijn eerder uit huis geplaatst en het gezag van de moeder is beëindigd. De gezinsopname bij [instantie 3] had als doel inzicht te krijgen in de opvoedvaardigheden van de beide ouders en met name van de moeder. Eerder had de moeder aangegeven niet te willen meewerken aan een gezinsopname. Met deze gezinsopname kreeg zij een laatste kans om te laten zien dat zij is veranderd en in staat is om een kind te verzorgen en op te voeden. Hoewel de maandagavond goed is verlopen, zijn er al op dinsdagochtend problemen ontstaan en is het ondanks de gemaakte (veiligheids)afspraken niet gelukt om de gezinsopname op een positieve manier af te ronden. De gezinsopname is door de GI in het belang van [minderjarige 1] en na overleg met de ouders gelet op het gedrag van de ouders voortijdig gestopt. Het hof begrijpt uit de verklaringen van de ouders en de GI dat de ouders onvoldoende gemotiveerd waren voor de gezinsopname en zich onvoldoende wilden inspannen voor het slagen daarvan. De ouders laten daarmee naar het oordeel van het hof niet zien dat zij de belangen van [minderjarige 1] voorop kunnen zetten. De GI heeft naar aanleiding van de gezinsopname bij [instantie 3] haar visie dat [minderjarige 1] niet kan worden teruggeplaatst bij de moeder, niet gewijzigd. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder althans de ouders niet mogelijk is.
3.9.5.
Daarbij komt dat zich eind november 2024 bij de moeder thuis een steekincident heeft voorgedaan. Weliswaar was [minderjarige 1] hierbij niet aanwezig maar het hof acht het zorgelijk, nog daargelaten wat dit incident zegt over de veiligheid bij de moeder thuis, dat de ouders hierover niet hebben gesproken met de GI noch met de hulpverlening.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 8 november 2024, op schrift gesteld op 19 november 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en S.P.A. Wensink-Vergunst en is op 20 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.