Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
200.347.239/01in hoger beroep van:
,
200.347.232/01in hoger beroep van:
verweerder in hoger beroep,
,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- dat de verzoeken van de vader alsnog worden afgewezen; en
- dat de moeder als enige belast blijft met het gezag over [minderjarige] ;
3.De feiten
4.De omvang van het hoger beroep
In het kader van de verdeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is de lopende zorgregeling (zie 3.4.) gehandhaafd en is bepaald dat onder regie van de GI zoveel mogelijk wordt toegewerkt naar een regeling waarbij:
- [minderjarige] bij de moeder verblijft van zondag 16.00 uur tot vrijdag 16.00 uur;
- [minderjarige] bij de vader verblijft van vrijdag 16.00 uur tot woensdag 16.00 uur;
- [minderjarige] bij de moeder verblijft van woensdag 16.00 uur tot vrijdag 16.00 uur;
- [minderjarige] bij de vader verblijft van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur.
Het verzoek van de moeder tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor alsmede de verzoeken van de vader ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de vakantieregeling zijn afgewezen.
5.De beoordeling
Met de juiste ondersteuning zal het de ouders op termijn lukken om gezamenlijk het gezag uit te voeren over [minderjarige] . Sinds de bestreden beschikking hebben de ouders laten zien dat zij het belang van [minderjarige] voorop kunnen zetten. Zo zijn de ouders in staat om afspraken te maken over het videobellen naar de ene ouder in de week dat [minderjarige] bij de andere ouder is en hebben zij gezamenlijk afspraken gemaakt over de feestdagen. Daarnaast is er een aanmelding gedaan bij [instantie 1] voor het vormgeven van solo parallel ouderschap. Eenhoofdig gezag voor de moeder is niet passend en niet in het belang van [minderjarige] . Gezamenlijk gezag is passend gezien de rol die vader heeft nu hij de helft van de tijd voor [minderjarige] zorgt. Het is dan ook van belang dat de gelijkwaardigheid in de vorm van gezamenlijk gezag blijft bestaan. Als dat niet het geval is dan dient nagedacht te worden over bij wie het eenhoofdig gezag zou moeten liggen. Het is dan in het belang van [minderjarige] om het gezag te beleggen bij de ouder die het meest is staat om het contact met de andere ouder te faciliteren.
Voor zover er een onaanvaardbaar risico zou bestaan dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders geeft dat evenmin aanleiding om anders te beslissen. Het hof wijst in dat kader op de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:533) waarin is overwogen dat de rechter bij toepassing van artikel 1:253c, tweede lid, BW, óók indien is voldaan aan het ‘klemcriterium’, ruimte heeft om gezamenlijk gezag toe te kennen. Die uitleg strookt volgens de Hoge Raad met het uitgangspunt dat bij een dergelijke beslissing zoveel mogelijk recht moet worden gedaan aan het belang van het kind. In de woorden van de Hoge Raad:
Daarbij is de moeder tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid geweest om zich uit te laten over het verzoek van de raad. Dit blijkt ook uit de bestreden beschikking waar onder 3.7. is opgenomen dat de moeder bezwaar heeft tegen de route waarin de ouders eerst gezamenlijk met het gezag worden belast waarna het gezag tijdelijk wordt geschorst.
De raad heeft de rechtbank verzocht om het gezag van de ouders te schorsen omdat anders de vrees bestaat dan [minderjarige] klem of verloren zal raken. Als de voorlopige voogdij bij de GI ligt kunnen beslissingen genomen worden die in het belang zijn van [minderjarige] , terwijl beide ouders vanuit een gelijkwaardige positie betrokken kunnen worden in de hulpverlening en besluiten over [minderjarige] .
Op 26 september 2024 heeft de raad een pro forma verzoek bij de rechtbank ingediend voor de beëindiging van het ouderlijk gezag om de huidige situatie een paar maanden langer in stand te houden; er is langer de tijd nodig om te onderzoeken of en op welke manier het uitvoeren van het gezamenlijk gezag in de toekomst mogelijk is. Daarnaast wordt gekeken of het daarbij in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. Het is noodzakelijk dat de voorlopige voogdij gedurende dit gehele raadsonderzoek blijft voortduren. Dit om de ouders te ondersteunen in het scenario van de nieuwe (gezags-)situatie en zoektocht naar een modus om het uitvoeren van het gezamenlijk gezag te laten slagen.
Inhoudelijk laat de moeder na om te onderbouwen aan welke voorwaarden voor schorsing van het gezag niet is voldaan. Omdat er enerzijds wel aanleiding bestaat om beide ouders te belasten met het gezag, maar anderzijds de ouders op dit moment niet in staat zijn tot gezamenlijke gezagsuitoefening, is het gezag geschorst en de GI voorlopig belast met de voogdij. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat het de bedoeling is dat de raad onderzoekt of de ouders in de toekomst gezamenlijk het gezag kunnen uitoefenen. Op deze wijze kan tegemoet worden gekomen aan de belangen van [minderjarige] én de gelijkwaardige positie van de ouders in het leven van [minderjarige] .
Hoewel het duidelijk is dat er twijfels zijn over de juridische juistheid van de toepassing van deze maatregelen, is het van belang om [minderjarige] niet in een gat te laten vallen als gevolg hiervan. Het gaat op dit moment goed en het is van belang dat de voorlopige voogdij blijft zodat de ouders vooruit kunnen werken zodat de kans bestaat dat de ouders het binnen nu en een half jaar zelfstandig kunnen doen. De moeder lijkt echter voor persoonlijk gewin te gaan en wil de vader het liefst helemaal uit beeld.
out of the boxidee om het gezamenlijk gezag te schorsen om er zo voor te zorgen dat er tussen de ouders een gelijkwaardige positie zou ontstaan. Normaal gesproken wordt een dergelijke maatregel gebruikt in een situatie waarin er geen vooruitzicht meer is op de uitvoering van het (gezamenlijk) gezag, maar hier is het juist gebruikt met het doel om toe te werken naar een situatie waarin de ouders ook op de lange termijn in staat zijn tot gezamenlijke gezagsuitoefening. Hoewel er stappen zijn gezet in de gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen de ouders het op dit moment nog niet zelf. In het geval het hof zou besluiten om de schorsing van het gezag te vernietigen, en dat daarmee de voorlopige voogdij komt te vervallen, dient er weer een ondertoezichtstelling te komen in ieder geval totdat er concrete afspraken zijn gemaakt over solo parallel ouderschap.
out of the boxoplossing om de impasse tussen de ouders te doorbreken en te proberen gelijkwaardig ouderschap te realiseren. Hoewel het hof de bedoeling van de rechtbank begrijpt, en gebleken is dat de schorsing van het gezag een positief effect heeft gehad op het contact tussen de vader en [minderjarige] en de verstandhouding tussen de ouders, dient het hof de schorsing te toetsen aan de voorwaarden die de wetgever daaraan heeft gesteld. Die voorwaarden zijn:
De GI heeft zich vanaf het begin niet aan de zorgregeling gehouden, maar deze direct uitgebreid met extra contactmomenten. De moeder wil voordat de zorgregeling verder vorm krijgt dat er wordt gekeken naar hoe de omstandigheden bij de vader zijn. De moeder wil dan ook terug te gaan naar de regeling waarbij de vader en [minderjarige] één keer per week (begeleid) contact met elkaar hebben.
De moeder handelt niet in het belang van [minderjarige] als zij de zorgregeling weer wil terugdraaien naar een regeling waarbij er één keer per week contact is tussen de vader en [minderjarige] . Temeer nu is gebleken dat [minderjarige] het fijn heeft bij de vader. Het komt voor dat [minderjarige] na een week bij de vader vermoeid en drukker dan normaal terugkomt. Dit is echter geen reden om de regeling terug te draaien. De GI en [instantie 2] monitoren het gedrag van [minderjarige] en zijn voortdurend met elkaar in gesprek.
6.De slotsom
7.De beslissing
[minderjarige] een week aaneengesloten bij de vader verblijft en een week aaneengesloten bij de moeder met een wisselmoment op maandagochtend om 10.00 uur;