3.10.Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.De griffie van het hof ontving op 23 januari 2025 in de namiddag voornoemd V8-formulier van mr. Zuidema, waarin mr. Zuidema te kennen gaf dat hij niet op de mondelinge behandeling op 24 januari 2025 namens de vader zou verschijnen. In het V8-formulier is verder opgenomen dat de vader die ochtend aan mr. Zuidema had bericht dat hij acuut was opgenomen in het ziekenhuis en is geopereerd, zodat hij niet kon verschijnen op de mondelinge behandeling. Op uitdrukkelijk verzoek van de vader verzocht mr. Zuidema het hof om de mondelinge behandeling aan te houden.
3.10.2.Omdat een onderbouwing van het aanhoudingsverzoek ontbrak, heeft de griffier op 23 januari 2025 telefonisch contact opgenomen met mr. Zuidema. Tijdens dit telefonisch contact heeft mr. Zuidema meegedeeld dat hij om hem moverende redenen niet tijdens de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn en hij geen nadere onderbouwing van het aanhoudingsverzoek kan geven.
3.10.3.Het hof heeft op 23 januari 2025 het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat het niet met onvoldoende concrete feiten was onderbouwd. Het hof heeft niets meer van mr. Zuidema en/of de vader vernomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2025 heeft het hof dit verzoek en de beslissing kort besproken. De mentor heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn van een ziekenhuisopname en/of operatie van de vader. Volgens de moeder is de vader anderhalve week geleden geopereerd en momenteel thuis aan het herstellen.
3.10.4.Het hof heeft vervolgens met de aanwezigen de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij het hof de aanwezigen heeft voorgehouden dat de zaak alsnog ambtshalve kan worden aangehouden – bijvoorbeeld om de vader en/of [betrokkene] te spreken – indien het hof tot de conclusie komt onvoldoende geïnformeerd te zijn om een beslissing te nemen. Aangezien de door de moeder verstrekte informatie omtrent de medische situatie van de vader niet overeen komt met de informatie in het aanhoudingsverzoek, anderszins niets meer is vernomen van de vader noch van zijn raadsman en het hof zich voldoende geïnformeerd acht, is geen aanleiding gezien om de zaak alsnog aan te houden.
3.10.5.Voor zover de vader betwist dat Stichting [stichting 1] belanghebbende is in deze procedure, overweegt het hof als volgt. Stichting [stichting 1] behoorde ten tijde van de indiening van het verzoek bij de kantonrechter op 15 december 2023 op grond van artikel 1:451 lid 2 en artikel 1:461 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot de kring van personen die om ontslag van de mentor wegens gewichtige redenen kunnen verzoeken. Op dat moment was Stichting [stichting 1] immers de instelling waar de betrokkene werd verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding bood. Stichting [stichting 1] is als verzoeker bij de kantonrechter betrokken in de procedure en om die reden in hoger beroep door het hof aangemerkt als belanghebbende.
3.10.6.De noodzaak van het mentorschap is niet in geschil. Het geschil spitst zich uitsluitend toe op de persoon van de mentor.
3.10.7.In artikel 1:461 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 BW is bepaald dat de mentor door de kantonrechter ontslag kan worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.10.8.Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat er voldoende gewichtige redenen aanwezig waren en nog steeds zijn om de vader te ontslaan als mentor en dat de ernst van de problematiek van [betrokkene] een professionele mentor verlangt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.10.9.Het hof acht voldoende aannemelijk dat er ten tijde van [betrokkene] verblijf bij Stichting [stichting 1] , wrijving is ontstaan tussen de vader en Stichting [stichting 1] . Dit is niet in het belang van [betrokkene] . Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat van een mentor kan worden verlangd dat hij in staat is tot een behoorlijke samenwerking en communicatie met de zorgverleners. In relatie tot Stichting [stichting 1] is de vader daartoe niet in staat gebleken. Daarbij komt dat de vader naar het oordeel van het hof als mentor onvoldoende in staat is gebleken de juiste beslissingen voor [betrokkene] te nemen, omdat de vader de zwaarte van de zorg die [betrokkene] nodig heeft, lijkt te hebben onderschat. De vader heeft als mentor enkele dagen voor de bestreden beschikking het contact met Stichting [stichting 1] stopgezet en [betrokkene] is bij hem gaan wonen. Het plan was dat [betrokkene] bij de vader zou wonen en dat de vader hem, al dan niet samen met zijn partner, zou ondersteunen, naast de wekelijkse ambulante begeleiding en hulpverlening van [instantie] BV. Inmiddels is voldoende duidelijk dat de vader gelet op de ernst van de problematiek van [betrokkene] deze zorg niet (langer) kan dragen. De vader heeft bij de mentor te kennen gegeven dat er sprake is van een onhoudbare situatie. [instantie] BV is slechts voor 16 uur per week betrokken en er is geen continu zicht op [betrokkene] , die niet in staat is gebleken om de opgestelde (dag)structuur alleen na te leven en vol te houden. Ook is [betrokkene] gestopt met zijn medicatie. Naar het oordeel van het hof is een professionele mentor die overleg voert met [betrokkene] en zijn ouders en die met professionele afstand zorgbeslissingen neemt, het meest in het belang van [betrokkene] , mede met het oog op zijn toekomstige woonsituatie. Volgens de mentor heeft de vader immers te kennen gegeven dat hijzelf (weer) bij zijn partner in [plaats] wil gaan wonen en dat de mentor is op zoek naar een stabiele en veilige plek voor [betrokkene] met een voorziening voor 24-uurs zorg. Ook heeft de mentor een plan opgesteld zodat [betrokkene] weer zo snel mogelijk start met zijn medicatie.
3.10.10.De vader schrijft in zijn hoger beroepschrift dat [betrokkene] wil dat de vader zijn mentor is en blijft. Het hof heeft [betrokkene] hier niet over kunnen bevragen. Nog los van de vraag of [betrokkene] voldoende in staat is om zich hierover uit te laten, is het hof op grond van het dossier en de mondelinge behandeling van oordeel dat er gegronde redenen zijn om als het de uitdrukkelijke voorkeur van [betrokkene] is dat de vader weer zijn mentor wordt, deze voorkeur niet te volgen. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is het in verband met de ernst van de problematiek van [betrokkene] nodig dat een mentor afstand kan nemen van de meningen en wensen van [betrokkene] en, indien zijn belang dat vergt, daartegen in kan gaan. Het hof acht een professionele mentor daartoe beter uitgerust dan de vader. De mentor kan een neutrale positie innemen, ook als [betrokkene] , de ouders en/of de betrokken hulp- en zorgverleners niet op één lijn zitten, en in het belang van [betrokkene] knopen doorhakken. Daarbij is het hof er bovendien van overtuigd geraakt dat de huidige mentor in het belang van [betrokkene] en met de benodigde voortvarendheid handelt.