ECLI:NL:GHSHE:2025:555

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.343.231_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van de vader als mentor van een betrokkene met een verstandelijke beperking en psychische stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van de vader als mentor van zijn zoon, die lijdt aan een lichte verstandelijke beperking en een psychotische stoornis. De vader was eerder benoemd tot mentor door de kantonrechter, maar de kantonrechter heeft op 8 april 2024 geoordeeld dat er gewichtige redenen waren om de vader als mentor te ontslaan en een professionele mentor aan te stellen. De vader was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2025 waren de vader en zijn advocaat niet aanwezig, terwijl de moeder, de mentor en vertegenwoordigers van Stichting [stichting 1] wel aanwezig waren. Het hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de vader niet in staat was om de juiste zorg voor zijn zoon te bieden, mede door de ernst van de problematiek en de onhoudbare situatie waarin hij zich bevond. Het hof heeft geconcludeerd dat een professionele mentor noodzakelijk is voor het welzijn van de betrokkene. De vader had in zijn hoger beroepschrift aangevoerd dat zijn zoon de voorkeur gaf aan hem als mentor, maar het hof oordeelde dat de belangen van de betrokkene voorop staan en dat een professionele mentor beter in staat is om de benodigde zorg te bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 februari 2025
Zaaknummer: 200.343.231/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10842461 MS VERZ 23-1576
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
wonende op een voor het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema.
Het hof merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[betrokkene] ,
wonende op een voor het hof bekend adres,
hierna te noemen: [betrokkene] of betrokkene.
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna te noemen: de moeder.
[de zus] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de zus.
[de halfzus] ,
wonende op een voor het hof bekend adres,
hierna te noemen: de halfzus.
[mentor], gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: [mentor] of de mentor.
Stichting [stichting 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: Stichting [stichting 1] ,
vertegenwoordigd door mr. P.I.D.I. Muijen (Raad van Bestuur).
De zaak in het kort:
De kantonrechter heeft gewichtige redenen aanwezig geacht om de vader als mentor van zijn zoon te ontslaan en een professionele mentor te benoemen. De vader is het hier niet [stichting 2] eens en hij is in hoger beroep gekomen. De vader en zijn advocaat zijn niet verschenen op de mondelinge behandeling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 8 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (procesdossier in eerste aanleg), ingekomen ter griffie op 3 juli 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog rechtdoende het verzoek van Stichting [stichting 1] af te wijzen, zodat de vader mentor is en blijft van [betrokkene] .
2.2.
Er is geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder;
  • de mentor, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] ;
  • Stichting [stichting 1] , vertegenwoordigd door [bestuurssecretaris] (bestuurssecretaris) en [gedragsdeskundige] (gedragsdeskundige).
2.4.
De vader en zijn advocaat mr. Zuidema, [betrokkene] en zijn (half)zussen zijn niet verschenen op de mondelinge behandeling.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van mr. Zuidema van 25 juli 2024;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 maart 2024;
  • de brief van mr. Muijen van 5 augustus 2024;
  • een volmacht van Stichting [stichting 1] , ontvangen op 5 november 2024;
  • het V8-formulier van mr. Zuidema van 23 januari 2025.
2.6.
Bij voornoemd V8-formulier van 23 januari 2025 verzocht mr. Zuidema op uitdrukkelijk verzoek van de vader de mondelinge behandeling aan te houden. Dit verzoek heeft het hof afgewezen. Het hof gaat verderop in deze beschikking nader in op de gang van zaken rondom het aanhoudingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
[betrokkene] heeft een lichte verstandelijke beperking, alsmede een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
3.2.
Met ingang van 16 maart 2021 heeft de kantonrechter ten behoeve van [betrokkene] een mentorschap ingesteld, met benoeming van de vader tot mentor.
3.3.
[betrokkene] woonde sinds 2021 op vrijwillige basis binnen Stichting [stichting 1] . Bij beschikking van de rechtbank van 20 oktober 2023 is een machtiging verleend tot opname en verblijf van [betrokkene] tot en met 20 april 2024. Bij beschikking van 15 maart 2024 heeft de rechtbank een verzoek om een opvolgende machtiging voor een dwangopname afgewezen. [betrokkene] is op 2 april 2024 vertrokken bij Stichting [stichting 1] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank voldoende gewichtige redenen aanwezig geacht om de vader als mentor te ontslaan. De kantonrechter heeft met ingang van 16 april 2024 [mentor] als mentor van [betrokkene] benoemd.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het hoger beroepschrift – samengevat – het volgende aan. Tijdens het verblijf van [betrokkene] bij Stichting [stichting 1] ontstond er wrijving tussen de vader en Stichting [stichting 1] . Op enig moment heeft Stichting [stichting 1] geprobeerd de vader buitenspel te zetten door een verzoek in te dienen bij de rechtbank, omdat er gewichtige redenen zouden zijn om de vader als mentor van [betrokkene] te ontslaan. Het verblijf van [betrokkene] bij Stichting [stichting 1] had financiële voordelen voor Stichting [stichting 1] en het verzoek van Stichting [stichting 1] aan de rechtbank kan hier niet los van worden gezien. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank was duidelijk dat de (opvolgende) machtiging voor een dwangopname van [betrokkene] bij Stichting [stichting 1] was afgewezen. [betrokkene] verbleef op dat moment vrijwillig bij Stichting [stichting 1] , waardoor Stichting [stichting 1] geen belanghebbende meer was/is.
De kantonrechter schatte de zaak foutief in en overwoog ten onrechte dat een professioneel mentor nodig was. Er waren geen gewichtige redenen om het mentorschap van de vader te beëindigen. De vader heeft het beste voor met [betrokkene] , is al zijn hele leven bekend met de problematiek van [betrokkene] en kan daarmee omgaan. Er is geen enkele noodzaak voor een professioneel mentor. Inmiddels woont [betrokkene] thuis bij de vader met ambulante begeleiding en hulpverlening van [instantie] BV en dat gaat goed. Ook [betrokkene] wenst zijn vader als mentor te
behouden, hetgeen als zwaarwegend belang moet worden betrokken in de beoordeling.
3.7.
De mentor voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Toen [mentor] als mentor betrokken raakte bij [betrokkene] , woonde [betrokkene] niet meer bij Stichting [stichting 1] maar bij de vader. De mentor is begonnen met het regelen van een dagbesteding voor [betrokkene] , maar voordat dit was gerealiseerd besloot de vader met [betrokkene] te verhuizen van [plaats] naar [plaats] . Het traject rondom een dagbesteding voor [betrokkene] moest in [plaats] opnieuw worden opgestart. [betrokkene] is niet in staat gebleken om de opgestelde (dag)structuur alleen na te leven en vol te houden. Er is geen continu zicht op [betrokkene] , omdat de vader enkele dagdelen per week werkt, de vader afwisselend bij zijn partner in [plaats] en bij [betrokkene] in [plaats] woont en omdat [instantie] BV slechts voor 16 uur per week betrokken is. De vader gaf ongeveer een maand geleden bij de mentor te kennen dat de zorg voor [betrokkene] voor hem onhoudbaar wordt. De vader wil weer bij zijn partner in [plaats] gaan wonen en de huur in [plaats] opzeggen. Het huidige plan is dat [betrokkene] teruggaat naar een plek met 24-uurs zorg. De mentor heeft volgende week een gesprek met Stichting [stichting 2] over een mogelijke plek voor [betrokkene] . De mentor richt zich op dit moment op het realiseren van een veilige plek voor [betrokkene] , met aandacht, zorg en structuur. Er vindt nu geen behandeling van [betrokkene] plaats. Het is juist dat [instantie] BV geen passende behandeling kan bieden. Op dit moment gaat echter eerst alle aandacht uit naar het vinden van een goede woonplek voor [betrokkene] . Het baart de mentor zorgen dat [betrokkene] sinds november/december is gestopt met het innemen van zijn medicatie. Volgens het opgestelde plan start [betrokkene] vandaag weer met zijn medicatie, maar men is daarbij afhankelijk van de medewerking van [betrokkene] . De mentor heeft voornamelijk contact met de vader van [betrokkene] . Het contact is goed. Er is ongeveer elke maand contact met [betrokkene] , maar [betrokkene] praat vooral de vader na. [betrokkene] is geholpen met een professioneel mentor. De mentor is de waarborg voor het PGB en onderhoudt een prima contact met de bewindvoerder van [betrokkene] .
3.8.
Stichting [stichting 1] voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Het ging goed met [betrokkene] tijdens zijn verblijf bij [stichting 1] , maar het contact met de vader verliep moeizaam. Sinds de vader de zorg bij [stichting 1] opzegde is er geen bemoeienis meer geweest vanuit [stichting 1] met [betrokkene] . Stichting [stichting 1] benadrukt dat het belang van [betrokkene] – en niet een financieel belang zoals de vader beweert – altijd voorop heeft gestaan.
3.9.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
[betrokkene] reist om het weekend zelfstandig naar haar woning in België. Hij zegt regelmatig dat hij bij de moeder wil komen wonen, maar de moeder heeft daarvoor op dit moment geen mogelijkheden. [betrokkene] heeft volgens haar een dagbesteding nodig. Hij moet een veilige plek hebben waar hij zich goed voelt. De vader zorgt met de beste bedoelingen voor [betrokkene] , maar de moeder vindt een professioneel mentor in het belang van [betrokkene] . De moeder wil graag betrokken worden bij de plannen voor [betrokkene] en met de mentor en de vader om de tafel. Zij hebben allemaal het beste met [betrokkene] voor.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
Aanhoudingsverzoek
3.10.1.
De griffie van het hof ontving op 23 januari 2025 in de namiddag voornoemd V8-formulier van mr. Zuidema, waarin mr. Zuidema te kennen gaf dat hij niet op de mondelinge behandeling op 24 januari 2025 namens de vader zou verschijnen. In het V8-formulier is verder opgenomen dat de vader die ochtend aan mr. Zuidema had bericht dat hij acuut was opgenomen in het ziekenhuis en is geopereerd, zodat hij niet kon verschijnen op de mondelinge behandeling. Op uitdrukkelijk verzoek van de vader verzocht mr. Zuidema het hof om de mondelinge behandeling aan te houden.
3.10.2.
Omdat een onderbouwing van het aanhoudingsverzoek ontbrak, heeft de griffier op 23 januari 2025 telefonisch contact opgenomen met mr. Zuidema. Tijdens dit telefonisch contact heeft mr. Zuidema meegedeeld dat hij om hem moverende redenen niet tijdens de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn en hij geen nadere onderbouwing van het aanhoudingsverzoek kan geven.
3.10.3.
Het hof heeft op 23 januari 2025 het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat het niet met onvoldoende concrete feiten was onderbouwd. Het hof heeft niets meer van mr. Zuidema en/of de vader vernomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2025 heeft het hof dit verzoek en de beslissing kort besproken. De mentor heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn van een ziekenhuisopname en/of operatie van de vader. Volgens de moeder is de vader anderhalve week geleden geopereerd en momenteel thuis aan het herstellen.
3.10.4.
Het hof heeft vervolgens met de aanwezigen de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij het hof de aanwezigen heeft voorgehouden dat de zaak alsnog ambtshalve kan worden aangehouden – bijvoorbeeld om de vader en/of [betrokkene] te spreken – indien het hof tot de conclusie komt onvoldoende geïnformeerd te zijn om een beslissing te nemen. Aangezien de door de moeder verstrekte informatie omtrent de medische situatie van de vader niet overeen komt met de informatie in het aanhoudingsverzoek, anderszins niets meer is vernomen van de vader noch van zijn raadsman en het hof zich voldoende geïnformeerd acht, is geen aanleiding gezien om de zaak alsnog aan te houden.
Belanghebbende
3.10.5.
Voor zover de vader betwist dat Stichting [stichting 1] belanghebbende is in deze procedure, overweegt het hof als volgt. Stichting [stichting 1] behoorde ten tijde van de indiening van het verzoek bij de kantonrechter op 15 december 2023 op grond van artikel 1:451 lid 2 en artikel 1:461 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot de kring van personen die om ontslag van de mentor wegens gewichtige redenen kunnen verzoeken. Op dat moment was Stichting [stichting 1] immers de instelling waar de betrokkene werd verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding bood. Stichting [stichting 1] is als verzoeker bij de kantonrechter betrokken in de procedure en om die reden in hoger beroep door het hof aangemerkt als belanghebbende.
Persoon van de mentor
3.10.6.
De noodzaak van het mentorschap is niet in geschil. Het geschil spitst zich uitsluitend toe op de persoon van de mentor.
3.10.7.
In artikel 1:461 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 BW is bepaald dat de mentor door de kantonrechter ontslag kan worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.10.8.
Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat er voldoende gewichtige redenen aanwezig waren en nog steeds zijn om de vader te ontslaan als mentor en dat de ernst van de problematiek van [betrokkene] een professionele mentor verlangt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.10.9.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat er ten tijde van [betrokkene] verblijf bij Stichting [stichting 1] , wrijving is ontstaan tussen de vader en Stichting [stichting 1] . Dit is niet in het belang van [betrokkene] . Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat van een mentor kan worden verlangd dat hij in staat is tot een behoorlijke samenwerking en communicatie met de zorgverleners. In relatie tot Stichting [stichting 1] is de vader daartoe niet in staat gebleken. Daarbij komt dat de vader naar het oordeel van het hof als mentor onvoldoende in staat is gebleken de juiste beslissingen voor [betrokkene] te nemen, omdat de vader de zwaarte van de zorg die [betrokkene] nodig heeft, lijkt te hebben onderschat. De vader heeft als mentor enkele dagen voor de bestreden beschikking het contact met Stichting [stichting 1] stopgezet en [betrokkene] is bij hem gaan wonen. Het plan was dat [betrokkene] bij de vader zou wonen en dat de vader hem, al dan niet samen met zijn partner, zou ondersteunen, naast de wekelijkse ambulante begeleiding en hulpverlening van [instantie] BV. Inmiddels is voldoende duidelijk dat de vader gelet op de ernst van de problematiek van [betrokkene] deze zorg niet (langer) kan dragen. De vader heeft bij de mentor te kennen gegeven dat er sprake is van een onhoudbare situatie. [instantie] BV is slechts voor 16 uur per week betrokken en er is geen continu zicht op [betrokkene] , die niet in staat is gebleken om de opgestelde (dag)structuur alleen na te leven en vol te houden. Ook is [betrokkene] gestopt met zijn medicatie. Naar het oordeel van het hof is een professionele mentor die overleg voert met [betrokkene] en zijn ouders en die met professionele afstand zorgbeslissingen neemt, het meest in het belang van [betrokkene] , mede met het oog op zijn toekomstige woonsituatie. Volgens de mentor heeft de vader immers te kennen gegeven dat hijzelf (weer) bij zijn partner in [plaats] wil gaan wonen en dat de mentor is op zoek naar een stabiele en veilige plek voor [betrokkene] met een voorziening voor 24-uurs zorg. Ook heeft de mentor een plan opgesteld zodat [betrokkene] weer zo snel mogelijk start met zijn medicatie.
3.10.10.
De vader schrijft in zijn hoger beroepschrift dat [betrokkene] wil dat de vader zijn mentor is en blijft. Het hof heeft [betrokkene] hier niet over kunnen bevragen. Nog los van de vraag of [betrokkene] voldoende in staat is om zich hierover uit te laten, is het hof op grond van het dossier en de mondelinge behandeling van oordeel dat er gegronde redenen zijn om als het de uitdrukkelijke voorkeur van [betrokkene] is dat de vader weer zijn mentor wordt, deze voorkeur niet te volgen. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is het in verband met de ernst van de problematiek van [betrokkene] nodig dat een mentor afstand kan nemen van de meningen en wensen van [betrokkene] en, indien zijn belang dat vergt, daartegen in kan gaan. Het hof acht een professionele mentor daartoe beter uitgerust dan de vader. De mentor kan een neutrale positie innemen, ook als [betrokkene] , de ouders en/of de betrokken hulp- en zorgverleners niet op één lijn zitten, en in het belang van [betrokkene] knopen doorhakken. Daarbij is het hof er bovendien van overtuigd geraakt dat de huidige mentor in het belang van [betrokkene] en met de benodigde voortvarendheid handelt.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 8 april 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en S.P.A. Wensink-Vergunst en is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.