ECLI:NL:GHSHE:2025:561

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.341.729_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het gezag en kinderalimentatie in een complexe echtscheidingszaak met betrokkenheid van jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake het gezag over zijn twee minderjarige kinderen en de kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn gescheiden en hebben samen twee kinderen, geboren in 2018 en 2020. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezamenlijk gezag over de kinderen in stand blijft, maar de vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep om het gezag aan haar alleen toe te kennen. De man heeft in hoger beroep verzocht om een wijziging van de omgangsregeling en de kinderalimentatie. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming en een gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico voor de kinderen als het gezamenlijk gezag in stand blijft, gezien de eerdere meldingen van huiselijk geweld en de angst van de vrouw voor ontvoering van de kinderen door de man. Het hof heeft daarom besloten het gezag aan de vrouw alleen toe te kennen. Daarnaast is de kinderalimentatie herzien, waarbij de man is verplicht om een lagere bijdrage te betalen dan eerder was vastgesteld. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vrouw direct de beschikking kan uitvoeren, ondanks dat de man mogelijk in cassatie gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.341.729/01
zaaknummer rechtbank : C/01/390366 / FA RK 23-736
beschikking van de meervoudige kamer van 27 februari 2025
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M. Wigman te 's-Gravenhage ,
tegen
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N. Groen te 's-Gravenhage .
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Als informant is aangemerkt:
De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 26 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 22 mei 2024 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 26 februari 2024.
2.2.
De vrouw heeft op 27 juni 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 13 augustus 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 mei 2024 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 juli 2024 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 10 januari 2025 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 11 januari 2025 met bijlagen.
2.4.1.
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van de man van 10 januari 2025 wegens strijd met de twee-conclusieregel.
Het hof neemt wel kennis van de inhoud van deze brief. In de brief wordt een toelichting gegeven op de bijgevoegde producties, hetgeen op grond van het procesreglement is toegestaan.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 23 januari 2025 plaatsgevonden. Bij deze gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Wigman;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Groen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.
De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen. Aan deze pleitnota zijn draagkrachtberekeningen gehecht.
2.7.
Na afloop van de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof op 3 februari 2025 door de vrouw een geluidsfragment in het geding gebracht en heeft de vrouw een standpunt ingenomen ten aanzien van een eventuele terugbetalingsverplichting. De man heeft hierop gereageerd bij brief van 13 februari 2025.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. In de bestreden beschikking is tussen partijen – onder meer – de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 20 juni 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 (hierna: [minderjarige 2] ), (hierna ook: de kinderen).
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
3.4.
De kinderen zijn bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 20 december 2023 met ingang van 20 december 2023 onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van een jaar.
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 december 2024 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 20 juni 2025 en is iedere verdere beslissing op het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in de maand juni 2025.
3.5.
Eveneens op 9 december 2024 is, bij een separate beschikking van de rechtbank Gelderland, de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te [vestigingsplaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover nu van belang:
- het verzoek van de vrouw om alleen haar met het gezag te belasten afgewezen;
- het verzoek van de man te bepalen dat aan de vrouw geen toestemming wordt verleend om de kinderen aan te melden voor hulpverlening zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de man, afgewezen;
- het hoofdverblijf van de kinderen bepaald bij de vrouw;
- bepaald dat de man gerechtigd is tot begeleid contact met de kinderen in een door de GI aan te wijzen omgangshuis, waarbij verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en [instantie 2] ;
- partijen bevolen gehoor te geven aan de oproep van [instantie 2] om in overleg te treden over de concrete uitwerking van de begeleide omgangsregeling en partijen bevolen mee te werken aan de uitvoering van die regeling;
- de beslissing over de zorgregeling pro forma aangehouden tot 17 juni 2024 met het verzoek aan de GI om de rechtbank uiterlijk 3 juni 2024 te informeren over het verloop van de begeleide omgang en aan de advocaten van partijen om uiterlijk 10 juni 2024 te reageren op het bericht van de GI;
- bepaald dat de man € 561,50 per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
- het verzoek van de man om de vrouw te gelasten met de kinderen terug te verhuizen naar [plaats] afgewezen;
- aan de vrouw vervangende toestemming verleend om op het geheime adres te verblijven en om het verblijf van de kinderen op de school die voor de man geheim is voort te zetten.
4.2.
De man verzoekt – na wijziging van zijn verzoeken – de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hij daartegen grieven heeft gericht en, opnieuw rechtdoende:
I. te bepalen dat de GI per direct en zonder nadere voorwaarde begeleide omgang bij [instantie 1] of [instantie 2] (of elders) in gang zet, althans zorg draagt voor het per direct in gang zetten van begeleide omgang;
II. te bepalen dat de vrouw met de kinderen uiterlijk binnen twee maanden na datum beschikking dient terug te verhuizen naar [plaats] ;
III te bepalen dat aan de vrouw geen vervangen de toestemming wordt verleend om te verhuizen;
IV. te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te voldoen van € 204,50 per kind per maand althans een bijdrage die het hof juist acht.
V. de verzoeken van de vrouw voor zover de man daar een grief tegen richt af te wijzen.
De grieven van de man zien op:
- de voorlopige, begeleide omgangsregeling (grief 1, 2 en 3 in principaal hoger beroep);
- de vervangende toestemming voor verhuizing (grief 4 in principaal hoger beroep);
- de terugverhuizing (grief 5 in principaal hoger beroep);
- de behoefte: NBI man (grief 6 in principaal hoger beroep);
- de behoefte: NBI vrouw (grief 7 in principaal hoger beroep);
- de draagkracht van de man (grief 8 in principaal hoger beroep);
- de zorgkorting (grief 9 in principaal hoger beroep).
4.3.
De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep – voor zover van belang –
de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het betreft de beslissing over het gezag) en, opnieuw rechtdoende:
het ouderlijk gezag van de man te beëindigen zodat de vrouw met het eenhoofdig gezag belast is, dan wel een nader onderzoek te gelasten door de raad, dan wel een nader onderzoek te gelasten door het NIFP, dan wel een andere instantie naar de vraag of het in het belang van de kinderen is dat het gezamenlijk gezag in stand blijft.
De grief van de vrouw ziet op het gezamenlijk gezag (grief 1 in incidenteel hoger beroep).
Verder heeft de vrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het verlenen van vervangende toestemming voor het aanvragen van een paspoort voor de kinderen.

5.De motivering van de beslissing

Verhuizing (grief 4 en 5 in principaal hoger beroep)
5.1.
Bij brief van 10 januari 2025 heeft de man zijn vierde grief ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing en zijn vijfde grief ten aanzien van het gelasten van terugverhuizing, ingetrokken. Het hof zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep op deze punten.
Gezag (grief 1 in incidenteel hoger beroep)
5.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat en waarom aan een van de twee in artikel 1:251a BW genoemde voorwaarden is voldaan.
5.2.1.
Tegen dit oordeel van de rechtbank richt zich de incidentele grief van de vrouw. De vrouw is van mening dat zij met het eenhoofdig gezag moet worden belast. Zij voert hiertoe het volgende aan. Tijdens het huwelijk fungeerde zij feitelijk al als ouder met eenhoofdig gezag, omdat de man weinig betrokken was bij de kinderen en het gezinsleven.
Er bestaat een ernstig risico dat de kinderen klem of verloren raken als het gezamenlijk gezag in stand blijft. De ongelijkwaardige verhouding tussen partijen maakt communicatie op ouderniveau onmogelijk. Tijdens de relatie van partijen was sprake van een ongelijkwaardige verhouding tussen partijen. Aan de hand van het “Fact-sheet intieme terreur” en voorbeelden heeft de vrouw toegelicht waarom in haar ogen in de relatie van partijen sprake was van intieme terreur/dwingende controle en huiselijk geweld. De kinderen zijn getuige geweest van geweld, vernederingen en scheldpartijen van de man jegens de vrouw. De vrouw is niet in staat tot communicatie met de man, omdat zij nog te veel last heeft van het opgelopen trauma, hetgeen wordt bevestigd door haar behandelend psycholoog.
De man heeft bovendien rondom de scheiding en nadien zijn gezag wel degelijk misbruikt. De man is bijvoorbeeld in het voorjaar van 2023 actief op zoek gegaan naar de osteopaat van [minderjarige 2] , toen hij per ongeluk via de raad had vernomen dat de vrouw op een geheime locatie in [plaats] zat. Daardoor kon de voor [minderjarige 2] noodzakelijke hulpverlening niet worden voortgezet en was de vrouw genoodzaakt weer met de kinderen te verhuizen. Tevens heeft de man vanaf het voorjaar van 2023 steeds aangegeven dat hij niet zou instemmen met het inschrijven van de kinderen op scholen waarvan hij niet de gegevens heeft. De man heeft vervolgens, terwijl de vrouw nog in het [instantie 3] in [plaats] verbleef, meerdere malen gebeld met scholen in de regio Gelderland waarvan hij vermoedde dat de kinderen hier zouden worden ingeschreven en voorwaarden gesteld.
Verder zou de vrouw graag legitimatiebewijzen voor de kinderen willen aanvragen. Dat is echter niet mogelijk zonder de handtekening van de man. De man zal dan achter de woongemeente van de vrouw en de kinderen komen. De vrouw voelt zich ook daardoor ernstig belemmerd in het uitoefenen van het gezag.
Tot slot bestaat volgens de vrouw nog altijd een groot risico dat de man de kinderen zal ontvoeren naar Turkije. De man heeft erkend dat hij hiermee heeft gedreigd. De vrouw heeft deze zorgen in het verleden ook geuit richting vrienden en familieleden en uit het contactjournaal van de huisarts blijkt dat zij deze angst ook al op 16 juli 2021 heeft uitgesproken. Ook bij het consultatiebureau heeft de vrouw reeds tijdens het huwelijk haar zorgen hieromtrent geuit. De man heeft immers familie en vrienden in Turkije en er is daar een woning op naam van zijn ouders.
Zolang het gezamenlijk gezag in stand blijft zal de man mogelijkheden blijven zoeken om de vrouw in de uitoefening van het ouderlijk gezag te blokkeren. Dit doet de man sinds het vertrek van de vrouw uit de woning tot op heden.
Indien het gezamenlijk gezag in stand blijft zal ook de angst van kinderen en het trauma voortduren. De kinderen hebben jarenlang last gehad van de situatie waarin zij opgroeiden, zo blijkt uit het verslag van de speltherapeut. De kinderen hebben hier nog altijd last van en laten traumagerelateerde klachten zien. Als de man zich blijft bemoeien met gezagsbeslissingen en de vrouw daarin blijft blokkeren, zullen de kinderen niet kunnen starten met de traumabehandeling en dus ook niet kunnen werken aan het herstel. Dit brengt een risico mee voor de ontwikkeling van de kinderen.
Ook de vrouw kan niet werken aan het verwerken van het opgelopen trauma en de klachten die zij hierdoor heeft (PTSS). Als de man zich zodanig dwingend blijft opstellen jegens de vrouw en zich met alles kan blijven bemoeien en haar daarin kan blijven blokkeren, dan zal de vrouw niet kunnen werken aan haar herstel. Dan komt uiteindelijk ook het belang van de kinderen in het gedrang, omdat hun primair verzorgende ouder niet meer stabiel kan zijn, vanwege de druk van de andere ouder.
5.2.2.
De man voert het volgende verweer.
De man heeft diverse keren zijn fouten erkend en heeft toegegeven dat de relatie, mede door de wisselwerking tussen partijen, niet goed is verlopen. De man heeft zijn spijt betuigd aan de vrouw, maar helaas wil de vrouw niet geloven dat de man oprecht spijt heeft. De man erkent dat hij de vrouw niet altijd goed heeft behandeld maar, zoals in veel relaties het geval is, ligt de schuld van de problematiek in de relatie niet bij één persoon. Het lijkt alsof de vrouw totaal geen blaam treft en alles wat fout is gegaan in het huwelijk de schuld is van de man, terwijl de problemen te maken hadden met de dynamiek tussen partijen.
De man heeft met de vrouw een telefoongesprek gevoerd onder invloed van sterke emoties. De vrouw heeft hiervan een geluidsopname gemaakt die op een USB-stick is overgelegd en waarvan de schriftelijke uitwerking als productie 9 is overgelegd. Het is duidelijk te horen dat de man de vrouw meerdere keren smeekt om nog een kans te krijgen. De man wil dat de vrouw en de kinderen terug naar huis komen en is bang dat de instanties de kinderen zullen afnemen. Duidelijk is dat de man wanhopig is en emotioneel gebroken en dat de vrouw het gesprek domineert. Hoewel de man in dit telefoongesprek dingen heeft erkend die hij beter niet had kunnen erkennen, heeft hij zijn woorden afgestemd op wat de vrouw wilde horen. De man voelde zich gedwongen om de vrouw naar de mond te praten om zijn kinderen weer thuis te krijgen. De man had dus een gegronde reden om zo te handelen. De man was zich er echter niet van bewust dat dit telefoongesprek deel uitmaakte van de voorbedachte rade van de vrouw.
De man benadrukt dat, nadat het thuis geëscaleerd was op 26 december 2022 – de dag dat de vrouw ook de woning heeft verlaten met medeneming van de kinderen – er van 6 januari tot 25 januari 2023 contact tussen de man en de kinderen is geweest binnen het vrijwillige kader van Veilig Thuis, waarbij partijen nog zelfs de verjaardag van [minderjarige 2] samen hebben gevierd met familie en vrienden.
De problematiek waarmee de kinderen kampen is te wijten aan het feit dat zij van de ene op de andere dag hun vertrouwde omgeving hebben moeten verlaten en aan de manier waarop de vrouw tot op heden handelt. De kinderen zijn onder begeleiding van twee agenten vertrokken uit hun huis, hebben plots geen contact meer met hun familie, vriendjes en andere mensen die deel uitmaakten van hun leven en hebben sindsdien al op meerdere plekken verbleven. Ook worden de kinderen sinds zij uit huis zijn gegaan, veelvuldig blootgesteld aan ouderproblematiek. De vrouw doet uitspraken tegen de kinderen over de man die schadelijk zijn. Dit past in het beeld van ouderverstoting. De man vindt het zorgelijk dat de Gl hier niet op ingrijpt en dit laat voortduren met alle gevolgen van dien. De huidige problemen van de kinderen kunnen dus niet volledig herleid worden naar het gezinsleven.
De man wil alles doen wat nodig is om een volwaardige vader te kunnen en mogen
zijn. De man meent dat het voortduren van het gezamenlijk ouderlijk gezag in het belang van de kinderen is. De kinderen zijn erbij gebaat als twee ouders de koers van hun leven kunnen bepalen. Twee ouders kunnen betere beslissingen nemen dan een ouder alleen. Bij twee ouders zijn er twee zienswijzen, die allebei even waardevol zijn.
De man laat zien dat hij als ouder met gezag betrokken wil zijn bij de kinderen. In dit kader moet het zoeken naar de osteopaat van [minderjarige 2] en de kwestie rondom de inschrijving bij de huisarts worden gezien. Dit wordt echter door de vrouw verkeerd uitgelegd, als zou de man alleen achter haar verblijfplaats willen komen. De man wil op dit moment alleen contact met de vrouw over de kinderen. Hij hoeft niet te weten waar de vrouw woont.
De man wordt door instanties buitenspel gezet, enkel op basis van het verhaal van de vrouw, terwijl hij gezaghebbende ouder is. De man maakt zich ernstige zorgen dat hij de kinderen volledig zal kwijtraken als de vrouw alleen het gezag krijgt.
De man is bereid mee te werken aan inschrijving van de kinderen bij de huisarts en op school en aan het aanvragen van identiteitsbewijzen voor de kinderen, op een wijze die waarborgt dat de verblijfplaats van de vrouw geheim blijft. Van misbruik van gezag is dus geen sprake.
Uit niets blijkt dat de man belangrijke beslissingen over de kinderen blokkeert of frustreert.
De omstandigheid dat het altijd de vrouw is die de beslissingen neemt, is geen reden om te oordelen dat zij in het belang van de kinderen alleen met het gezag belast moet zijn.
De man betwist dat hij tijdens het huwelijk geen betrokken vader was.
De angst voor ontvoering is volledig ongegrond. De man is volledig Nederlands; hij is in Nederland geboren en getogen, werkt al sinds zijn 16e jaar fulltime en functioneert zoals wenselijk is in de maatschappij. Zijn ouders, zus, neefjes en nichtjes bevinden zich allemaal in Nederland. Buiten de vakantie heeft de man in Turkije niets te zoeken.
De vrouw draait de zaken om door eerst alle communicatie te blokkeren of te beperken en vervolgens te beweren dat er geen communicatie mogelijk is en dat het gezamenlijk ouderlijk gezag daarom beëindigd moet worden. De vrouw heeft er belang bij om te stellen dat communicatie tussen partijen niet mogelijk is. De man wil benadrukken dat er tot juni 2023 communicatie mogelijk was, de vrouw wil echter niet meer communiceren om aan de criteria voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag te voldoen.
Dat partijen op dit moment niet goed met elkaar kunnen communiceren, is niet zonder
meer een reden om de vrouw alleen met het gezag over de kinderen te belasten. De verwachting bestaat dat ouders met de juiste hulp en begeleiding in staat zullen zijn om hun communicatie te verbeteren.
5.2.3.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd dat het op dit moment goed zou zijn het gezamenlijk gezag in stand te laten omdat in het kader van de ondertoezichtstelling alleen aan een ouder met gezag schriftelijke aanwijzing kunnen worden gegeven.
De raad acht zich, zonder nader onderzoek, niet in staat een advies te geven over het gezag, omdat de verhalen van partijen te ver uiteen liggen.
5.2.4.
Het hof oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.5.
Het hof acht wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk.
5.2.6.
Het hof acht het aannemelijk dat er tijdens het huwelijk van partijen sprake is geweest van jaloers en controlerend gedrag van de man jegens de vrouw, van vernedering, bedreiging en mishandeling van de vrouw door de man en van dreiging met ontvoering van de kinderen.
De stellingen van de vrouw over het gedrag van de man tijdens de relatie worden onderbouwd door het feit dat de vrouw gedurende de relatie bij meerdere instanties haar zorgen hierover heeft geuit. Uit de door de vrouw overgelegde contactjournalen van de huisarts en het consultatiebureau (producties 68, 66 en 67 bij verweer in hoger beroep) blijkt dat de vrouw in 2017, 2020 en 2021 bij die instanties al haar zorgen over de relatie besprak en haar angsten; de ongelijkwaardige relatie, de controlerende en dwingende houding van de man, kleinering en vernedering door de man, uitschelden van de vrouw en de kinderen, het explosieve gedrag van de man, het huiselijk geweld en het dreigement de kinderen mee te nemen naar Turkije. Al in juli 2021 heeft het consultatiebureau anoniem overleg gehad met Veilig Thuis over de situatie, zo blijkt uit het dossier van het consultatiebureau. Begin 2022 heeft de vrouw een geheime ontmoeting gehad met de wijkagent en iemand van het specialistisch team van de gemeente, zo verklaart de wijkagent in de QuickScan van de raad van 18 april 2023 (raadsrapport Quick scan, april 2023, productie 4 bij het verweerschrift in eerste aanleg). Daarna is volgens de wijkagent meermaals aan de vrouw een traject aangeboden, maar de vrouw durfde niet te vertrekken.
De onderbouwing volgt ook uit door de vrouw overgelegde WhatsApp-gesprekken en geluidsopnames van gesprekken tussen partijen. Op 4 december 2017 appt de man:
“ik heb in mijn hoofd zo een heel klein knopje, dat als je die aanraakt, ik zwart voor mijn ogen krijg. En op die knop sta jij constant met je hele gewicht. Je verleden herhaalt zich. Maar daar ben je te dom voor om in te zien.” Aan een vriendin appt de vrouw in die periode dat de man haar de hele nacht heeft wakker gehouden door de dekens van haar af te trekken, aan haar haar te trekken en met een lamp in haar gezicht te schijnen.
Ook wil de man blijkens de WhatsApp-gesprekken bijvoorbeeld direct weten met wie de vrouw aan het bellen of appen is, informeert hij waar zij blijft nadat de les in de sportschool is afgelopen en welke man er het huis in gaat (hetgeen de man blijkbaar realtime heeft gezien via de geïnstalleerde camera’s). De vrouw heeft verder schermafbeeldingen van gesprekken laten zien waarin de man tientallen whatsappberichten achter elkaar verstuurt als hij niet direct antwoord krijgt en ook van gesprekken waarin partijen het geweld in hun relatie en ook in de eerdere relatie van de man bespreken (producties 20, 21 en 22 bij het verweerschrift van de vrouw in eerste aanleg).
Het hof betrekt in het oordeel ook, evenals de rechtbank, het geluidsfragment, waarin de man uitspraken doet als “
Hij is niet mijn kind, ik gooi hem van de trap af (…) Let maar op als hij hier dadelijk onderaan de trap ligt beneden”(…)“Ik steek hem in
de fik. Ik trek hem uit elkaar met drie auto 's”. Waar de man in eerste aanleg beweerde dat deze uitspraken niet over [minderjarige 2] gingen, maar in een andere context waren gedaan, kon
de man desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling niet vertellen in welke context hij
deze uitspraken dan wel zou hebben gedaan. In hoger beroep stelt de man dat hij deze uitspraken grappende wijs heeft gedaan over een eventueel toekomstig vriendje van [minderjarige 1] . Het hof heeft het geluidsfragment, dat ook op de in depot gegeven USB-stick staat, geluisterd en acht deze uitleg van de man niet geloofwaardig.
Verder hecht het hof waarde aan het geluidsfragment van het telefoongesprek tussen partijen enige tijd na het vertrek van de vrouw en de kinderen uit de echtelijke woning. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de schriftelijk uitgewerkte versie die als productie 9 is overgelegd, omdat deze niet overeen zou komen met het geluidsfragment. Het hof heeft het geluidsfragment dat op USB-stick is aangeleverd en in depot is gegeven, geluisterd, zodat aan dit bezwaar tegemoet is gekomen. In dit telefoongesprek wordt door de vrouw een aantal incidenten aangehaald die zich tijdens het huwelijk hebben voorgedaan, die het hof zeer zorgelijk vindt. Het gaat om fysieke mishandeling van de vrouw door de man, de dreiging met fysieke mishandeling, vernedering, uitschelden en dreiging met ontvoering van de kinderen naar Turkije. Het hof acht de uitleg van dit gesprek door de man, als zou hij de vrouw naar de mond hebben gepraat en dingen hebben erkend die niet zijn gebeurd onder invloed van emotie en de angst zijn kinderen kwijt te raken, niet geloofwaardig. Het gaat hier om zulke extreme en concrete voorvallen die de vrouw aanhaalt, dat het hof het niet aannemelijk voorkomt dat de man deze niet weerspreekt en zelfs erkent, als ze niet daadwerkelijk gebeurd zouden zijn.
Ook is het voor het hof niet duidelijk waarop de man doelt als hij erkent dat hij de vrouw niet altijd goed heeft behandeld en zegt dat hij zijn spijt heeft betuigd, maar dat er sprake was van een wisselwerking tussen partijen en hen dus beiden blaam treft. Wat bedoelt de man dan met de slechte behandeling van de vrouw, waarvan hij spijt heeft, als het niet de voorvallen zijn die de vrouw schetst? Ook maakt de man niet duidelijk wat de dynamiek tussen partijen en het aandeel van de vrouw in de problemen was waar hij op doelt.
Ook op andere momenten heeft de man zijn gedragingen tot op zekere hoogte erkend, althans niet weersproken, althans niet overtuigend naar het oordeel van het hof.
Naar aanleiding van een incident op 25 december 2022 en een melding door de politie aan Veilig Thuis, heeft er een gesprek plaatsgevonden met zowel de man als de vrouw. Uit de brief van Veilig Thuis aan de man over dat gesprek blijkt dat de man het jaloerse en controlerende gedrag in dit gesprek heeft erkend en ook dat besproken is dat de vrouw al langere tijd bang is. Veilig Thuis schrijft in de brief aan de man dat hij meermaals tegen de vrouw gezegd zou hebben dat hij de kinderen iets aan zou doen als de vrouw bij hem weg zou gaan. Er worden veiligheidsafspraken gemaakt (productie 3 bij productie 5 van de man in hoger beroep), inhoudende dat de man de kinderen alleen onder begeleiding van zijn familie mag zien.
De man verklaart ook aan de raad (rapport Quick Scan april 2023) dat hij in het heetst van de strijd en mede door zijn impulsiviteit doodsbedreigingen heeft geuit naar de vrouw of heeft gedreigd dat hij haar iets aan zou doen. In het raadsrapport van 27 november 2023 staat in de weergaven van het persoonlijk gesprek met de man op 19 september 2023:
“Vader beaamt dat hij soms niet netjes heeft gehandeld naar moeder toe en bedreigend over heeft kunnen komen. Moeder zocht echter steeds het conflict met vader op en wanneer zij daarin te ver ging, reageerde vader dan. Moeder weet precies wat de triggers van vader zijn.”De man lijkt te impliceren dat de vrouw de slechte behandeling door de man aan zichzelf te wijten heeft.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de vrouw alles verzint en bij de gesprekken met de huisarts en het consultatiebureau vanaf 2017 al bezig was met een plan de man zwart te maken bij instanties om het eenhoofdig gezag over de kinderen te krijgen en om de man uit het leven van de kinderen te weren, zoals de man impliceert.
Eind januari/begin februari 2023 is de vrouw op aanraden van de politie voor drie weken naar een geheime locatie vertrokken met code rood: geen contact met de buitenwereld. Sindsdien heeft de vrouw achtereenvolgens in twee verschillende geheime opvanglocaties van [instantie 3] (aanvankelijk in [plaats] en vervolgens elders toen de man weet had van de eerste locatie) verbleven. Sinds enige tijd verblijft zij met de kinderen in een eigen woning op een geheim adres. Het is niet geloofwaardig dat de vrouw zonder reden althans louter met het voornemen om de man buiten spel te zetten al jaren op geheime (opvang) locaties verblijft, met de bijbehorende beperkingen voor haarzelf en de kinderen.
Kortom: het hof acht het op grond van al het voorgaande aannemelijk dat de vrouw en de kinderen ernstig te lijden hebben gehad tijdens de relatie vanwege het gedrag van de man. Dat de man op andere momenten wél een betrokken vader was, doet aan het voorgaande niet af.
5.2.7.
De vrouw is onder behandeling van een psycholoog voor trauma klachten (PTSS) en uit het verslag van de speltherapeut van de kinderen volgt dat de kinderen veel hebben gezien van het geweld tussen de ouders. (productie 65 en 59 bij het verweerschrift van de vrouw in hoger beroep). De vrouw en de kinderen hebben tijd en rust nodig voor verwerking en herstel. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw hier niet aan toe komt als zij door het gezamenlijk gezag gedwongen wordt met de man te communiceren en overleggen over zaken die de kinderen betreffen. Ook omdat de vrouw bang is dat de man hierdoor achter haar verblijfplaats komt. Los van het antwoord op de vraag of deze angst van de vrouw reëel is – afgezien van het achterhalen van de osteopaat van [minderjarige 2] in [plaats] is niet gebleken dat de man pogingen doet om achter de verblijfplaats van de vrouw te komen – heeft deze angst wel impact op het functioneren van de vrouw. Zolang de vrouw deze angst ervaart, is het aannemelijk dat zij niet toekomt aan verwerking en herstel. Bovendien is de stress en onveiligheid die de vrouw voelt belastend voor de kinderen.
Dit alles, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat het hof van oordeel is dat het op dit moment te veel gevraagd is om van de vrouw te verwachten dat zij samen met de man beslissingen neemt over de kinderen. Het zou helpend zijn in het verwerkingsproces als de vrouw deze beslissingen voorlopig zelfstandig kan nemen, zonder dat zij zich zorgen hoeft te maken of de man toestemming verleent of dat hij achter haar verblijfplaats zal komen. Het is in het belang van de kinderen dat de vrouw, die op dit moment de volledige zorg voor de kinderen heeft, toekomt aan verwerking van hetgeen zij heeft meegemaakt zodat zij in staat is de kinderen een stabiele opvoedsituatie te bieden. Daarom acht het hof het in deze fase in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de vrouw het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft.
Het argument van de raad om het gezamenlijk gezag in stand te laten vanwege de mogelijkheid van het geven schriftelijke aanwijzingen in het kader van de ondertoezichtstelling, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om in de huidige omstandigheden het gezamenlijk gezag in stand te laten.
Het hof zal het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep dan ook toewijzen.
5.2.8.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet meer toe aan het voorwaardelijk verzoek van de vrouw haar vervangende toestemming te geven voor het aanvragen van paspoorten voor de kinderen.
De zorg- en contactregeling (grief 1, 2 en 3 in principaal hoger beroep)
5.3.
De rechtbank heeft een voorlopige, begeleide omgangsregeling bepaald, bij een door de GI aan te wijzen instantie. Daaruit zal moeten blijken of de man kan aansluiten bij de kinderen en of de zorgen over de veiligheid weggenomen kunnen worden. De rechtbank wil graag monitoren hoe de situatie zich ontwikkelt, zowel ten aanzien van (het tot stand komen van) de omgang als de communicatie tussen de ouders. Daarnaast wil de rechtbank weten of uit het traject volgt of andere aspecten, zoals bijvoorbeeld de veiligheid, een belemmering vormen voor contact. De rechtbank heeft daarom de beslissing over de zorgregeling voor vier maanden aangehouden met het verzoek aan de GI om de rechtbank over de hiervoor genoemde punten te informeren, waarna partijen daarop mogen reageren.
5.3.1.
De man verzocht in hoger beroep aanvankelijk een verdeling van zorg- en opvoedingstaken in de vorm van een co-ouderschap vast te stellen, alsmede een gelijke verdeling van vakanties en feestdagen. De man heeft zijn verzoeken in hoger beroep bij brief van 10 januari 2025 aangepast, in die zin dat hij verzoekt te bepalen dat de GI per direct en zonder nadere voorwaarden begeleide omgang bij [instantie 1] of [instantie 2] (of elders) in gang zet, althans zorgdraagt voor het per direct in gang zetten van begeleide omgang.
5.3.2.
Evenals de rechtbank ziet het hof aanleiding voor het vaststellen van een begeleide omgangsregeling. Het hof stelt vast dat er tot op heden nog geen begeleid contact tussen de man en de kinderen heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de beslissing over de voorlopige zorgregeling aangehouden met het verzoek aan de GI om de rechtbank te informeren over het verloop van de begeleide omgang.
De GI heeft [instantie 4] ingeschakeld om de mogelijkheden van begeleid contact te onderzoeken. [instantie 4] heeft op 5 december 2024 bericht de begeleide omgang niet te zullen starten omdat niet is voldaan aan een aantal voorwaarden. Het hof beschikt alleen over een zeer beperkt en weinig concreet rapport van [instantie 4] en is het niet in staat geweest om de GI hier nader over te bevragen. Ook is nog niet duidelijk welke conclusies de GI verbindt aan het rapport van [instantie 4] en of en hoe het traject van begeleide omgang vervolgd gaat worden.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man om, zonder nadere voorwaarden, per direct begeleide omgang in gang te zetten, op dit moment te ver gaat. Gelet op de zorgen die er zijn, het feit dat er al nagenoeg twee jaar geen contact is geweest tussen de man en de kinderen en ook gelet op het advies van [instantie 4] , is het niet in het belang van de kinderen om het verzoek van de man toe te wijzen. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de man gerechtigd is tot begeleid contact met de kinderen in een door de GI aan te wijzen omgangshuis, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en het omgangshuis. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen op het punt van de voorlopige, begeleide omgangsregeling.
Het hof onderschrijft wel hetgeen door de kinderrechter is overwogen in de beschikking tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 9 december 2024. Namelijk dat er tot op heden weinig stappen zijn gezet met betrekking tot de in de beschikking van 26 februari 2024 vastgestelde, voorlopige begeleide omgangsregeling, waarbij is overwogen dat aan de hand daarvan moet blijken of de man kan aansluiten bij de kinderen en of de zorgen over de veiligheid weggenomen kunnen worden. In de beschikking tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 9 december 2024 heeft de kinderrechter bepaald dat de GI vóór de volgende mondelinge behandeling in juni 2025 een schriftelijke update dient te geven over de stand van zaken en de stappen die tot dan toe zijn gezet. De kinderrechter wenst in ieder geval te worden geïnformeerd wat de uitkomst is van het onderzoek naar contra-indicaties rondom de veiligheid van de kinderen inzake de omgang met de man.
Het hof vindt het gelet op het voorgaande zorgelijk dat er eind januari 2025 nog altijd geen jeugdbeschermer was toegewezen en dat de GI, zonder enig bericht, niet op de mondelinge behandeling in hoger beroep is verschenen. Dit ondanks het feit dat het verzoek tot vervanging van de GI bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 18 november 2024 nog werd afgewezen omdat niet gegarandeerd kon worden dat er per direct een jeugdbeschermer van Jeugdbescherming Gelderland beschikbaar zou zijn, terwijl van belang werd geacht dat de zaak direct kon worden opgepakt. In de volgende beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 december 2024 over de vervanging van de GI, is uitdrukkelijk overwogen dat het gelet op de complexiteit van de casus, de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en de noodzaak van monitoring, regievoering en aansturing van de betrokken hulpverlening door een jeugdbeschermer, noodzakelijk is dat er zo spoedig mogelijk vanuit Jeugdbescherming Gelderland een vaste en ervaren jeugdbeschermer wordt aangesteld zodat de casus naadloos wordt overgenomen en er een warme overdracht plaatsvindt. Omdat die jeugdbeschermer er op dat moment zou zijn, heeft de rechtbank het verzoek tot vervanging van de GI toegewezen. Het is kwalijk dat tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2025 is gebleken dat deze vaste jeugdbeschermer er nog steeds niet is.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
5.4.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand – 20 juni 2024 – is in hoger beroep niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Hoogte behoefte kinderen (grief 6 en 7 in principaal hoger beroep)
5.5.
De rechtbank is uitgegaan van refertejaar 2022. Hiertegen zijn geen grieven gericht, zodat het hof daarvan uitgaat.
NBI man (grief 6 in principaal hoger beroep)
5.5.1.
Het inkomen uit arbeid van de man van € 34.680,- bruto per jaar is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank heeft daarnaast echter rekening gehouden met een inkomen uit fotografie van € 12.000,- netto per jaar. Daartegen richt zich de zesde grief van de man. Hij stelt dat fotografie zijn hobby is en geen onderneming. Dat de man een website heeft en bruiloften heeft gefotografeerd, doet daar niet aan af. De kosten van deze hobby zijn hoger dan de baten. Het is niet aannemelijk dat de man, naast zijn fulltime baan van 36 uur per week, nog € 1.000,- netto per maand kon bijverdienen.
De man legt kwitanties over de jaren 2022 en 2023 en een overzicht over de jaren 2018,
2019, 2020, 2021, 2022 en 2023 over, waaruit blijkt dat de man aan inkomsten een
bedrag ad € 1.852,50 heeft ontvangen in 2022 en in 2023 € 825,-. De kwitanties laten ook de aanbetalingen zien. Deze dienen niet nogmaals bij het totaalbedrag opgeteld te worden.
De man legt als productie J een overzicht over van zijn inkomsten en kosten, waaruit volgt dat er in 2022 een negatief resultaat was van € 1.113,78.
5.5.2.
De vrouw voert het volgende verweer.
De man heeft een zeer professionele website en noemt zichzelf ook ondernemer.
De man zou met zijn productie 8 in hoger beroep aantonen dat hij in 3 maanden tijd een
bedrag van € 6.871,65 heeft uitgegeven aan zijn hobby. De man verdient naar eigen zeggen € 2.500,- netto per maand bij zijn huidige werkgever op basis van 36 uur werk. Op de peildatum stond er nauwelijks geld op de spaarrekening van de man. De man stelt amper iets te verdienen aan het fotograferen van bruiloften. De vrouw vraagt zich af waarom de man dan een kleine € 7.000,- besteedt aan apparatuur voor een hobby en zij vraagt zich af waar dit geld dan vandaan komt. Volgens de vrouw wordt in 95% van de gevallen contant aan de man betaald. De vrouw kan daarvan natuurlijk geen bewijsstukken overleggen, maar wijst op de discrepantie tussen het inkomen en de uitgaven van de man.
5.5.3.
Het hof is van oordeel dat het niet reëel is om ervan uit te gaan dat de man naast zijn voltijds dienstverband in staat was een bedrag van € 12.000,- netto per jaar te verdienen met fotografie. De man heeft een overzicht in het geding gebracht van inkomsten en kosten, waaruit volgt dat er geen sprake was van inkomsten uit fotografie. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de inkomsten hoger moeten zijn omdat de man meer opdrachten had dan hij stelt, maar dit heeft zij niet onderbouwd. Ook heeft de vrouw de door de man gestelde kosten niet betwist. Dit alles maakt dat het hof geen rekening zal houden met inkomsten uit fotografie.
Op basis van het inkomen in loondienst van de man van € 34.680,- bruto per jaar bedraagt het NBI van de man – zoals blijkt uit de door hem tijdens de mondelinge behandeling overgelegde berekening, die door de vrouw verder niet is betwist – € 2.554,- per maand.
NBI vrouw (grief 7)
5.5.4.
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de arbeidskorting omdat de vrouw een inkomen uit uitkering ontvangt. Het NBI van de vrouw bedraagt € 2.055,- aldus de man.
5.5.5.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het inkomen van de vrouw in 2022 deels uit loon bestond, zodat over dat deel terecht de arbeidskorting is meegenomen.
Dit is door de man verder niet meer betwist en volgt ook uit de berekening die door de rechtbank als uitgangspunt is genomen, zodat het hof uitgaat van het NBI zoals door de rechtbank is vastgesteld, te weten € 2.350,- per maand.
5.5.6.
Gelet op het voorgaande was het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2022 (€ 2.554,- + € 2.350,- =) € 4.904,- per maand. Uitgaande van de tabellen kosten kinderen 2022 (tabel voor 2 kinderen, 8 kinderbijslagpunten) bedraagt de behoefte van de kinderen € 1.111,- in totaal, ofwel € 555,50 per kind per maand. Rekening houdend met de jaarlijkse verhoging analoog aan de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2024 € 610,- per kind per maand.
Draagkracht van de man (grief 8 in principaal hoger beroep)
5.6.
Ook bij het vaststellen van de draagkracht heeft de rechtbank volgens de man ten onrechte rekening gehouden met inkomsten uit fotografie van € 12.000,- netto per jaar.
Uit het als productie J overgelegde overzicht blijkt een negatief resultaat in 2023 van € 6.046,65 en een negatief resultaat in 2024 van € 168,66. De kosten zijn dus veel hoger dan de opbrengsten. De man is op dit moment bovendien ziek, zoals blijkt uit de door de man overgelegde terugkoppeling van de bedrijfsarts.
5.6.1.
Partijen hebben beiden berekeningen van de draagkracht van de man overgelegd. De vrouw heeft hierbij geen rekening gehouden met het inleveren van salaris voor uren en heeft rekening gehouden met een eenmalige beloning die de man in november 2024 heeft ontvangen als eindejaarsuitkering. Het hof acht deze berekening van de vrouw (productie 104) correct een zal daarom uit gaan van een belastbaar loon van € 41.345,- bruto per jaar.
Het hof zal bij het vaststellen van de draagkracht van de man, op dezelfde gronden als bij het vaststellen van de behoefte, geen rekening houden met enig inkomen uit fotografie, reden waarom het hof de in de berekening van de vrouw meegenomen netto inkomsten van € 1.000,- per maand buiten beschouwing laat. Het NBI van de man komt dan uit op een bedrag van € 2.858,-.
Werkelijke woonlasten
5.6.2.
De vrouw voert aan dat, indien het hof tot herberekening van de draagkracht van de man toekomt, er gerekend moet worden met de werkelijke woonlasten, die volgens haar € 0,- bedragen omdat de man bij zijn ouders woont.
Volgens de man had de vrouw hiervoor een grief moeten formuleren, omdat de rechtbank hierover een beslissing heeft genomen.
Het hof is van oordeel dat de devolutieve werking van het hoger beroep met zich brengt dat, zodra een grief slaagt, de verweren in eerste aanleg weer moeten worden meegenomen. Nu een grief van de man met betrekking tot zijn draagkracht slaagt, komen de verweren van de vrouw in eerste aanleg weer een de orde, ook als zij zelf geen grief heeft geformuleerd.
Indien de gezamenlijke draagkracht van partijen onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien en de woonlasten van de onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het forfait, kan er aanleiding zijn om te rekenen met de werkelijke woonlasten (Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586).
Het hof ziet in het onderhavige geval aanleiding om uit te gaan van de forfaitaire woonlast, omdat niet gebleken is dat de woonlasten van de man duurzaam lager zijn. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling immers onbetwist gesteld dat hij slechts tijdelijk bij zijn ouders verblijft en actief op zoek is naar eigen woonruimte.
5.6.3.
Op basis van deze uitgangspunten heeft de man een draagkracht volgens de draagkrachtformule 2024 van:
70% van [NBI -(0,3 x NBI + € 1.270)] = € 511,42 ofwel € 255,71 per kind per maand.
Draagkracht van de vrouw
5.7.
De draagkracht van de vrouw van € 460,- per maand is in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
Draagkrachtvergelijking
5.8.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van de ouders (€ 511,42 + € 460,- =) € 971,42 onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen van € 1.220,- per maand te voorzien, komt het hof niet toe aan een draagkrachtvergelijking.
Zorgkorting (grief 9 in principaal hoger beroep)
5.9.
De rechtbank heeft in redelijkheid rekening gehouden met een zorgkorting van 5% omdat de contactmomenten met de kinderen nog opgebouwd moeten worden. Conform de richtlijnen heeft de rechtbank de helft van het draagkrachttekort in mindering gebracht op de zorgkorting.
5.9.1.
De man is van mening dat uitgegaan moet worden van een zorgkorting van 15% omdat de man reiskosten zal moeten maken om de kinderen in het kader van de begeleide omgang te kunnen zien.
5.9.2.
De vrouw geeft aan dat er tot op heden geen omgangsmomenten hebben plaatsgevonden, zodat de man geen reiskosten heeft gehad. De vrouw heeft ook reiskosten moeten maken omdat de GI tot voor kort in Brabant was gevestigd.
5.9.3.
Aangezien het hof de bestreden beschikking op het punt van de begeleide omgangsregeling bekrachtigt, gaat het hof, evenals de rechtbank, uit van een zorgkorting van 5%. De zorgkorting bedraagt € 61,-. Indien de helft van het draagkrachttekort, te weten € 124,29 in mindering wordt gebracht op de zorgkorting, betekent dit dat de man de zorgkorting niet kan verzilveren.
5.10.
Gelet op het voorgaande dient de man dus als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een bijdrage aan de vrouw te voldoen met ingang van 20 juni 2024 van € 255,71 per kind per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de door de man te betalen bijdrage met ingang van 1 januari 2025 € 272,33 per kind per maand.
Terugbetaling
5.11.
Nu het hof met terugwerkende kracht een lagere alimentatieverplichting zal vaststellen dan de rechtbank, leidt dit tot een terugbetalingsverplichting. Het hof zal daarom moeten beoordelen in hoeverre die terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard door de vrouw. De vrouw heeft laten weten dat de ontvangen gelden aan de kinderen zijn besteed en dat een terugbetaling tot financiële problemen kan leiden. De man heeft er op gewezen dat de vrouw liquide middelen heeft: zij heeft in 2024 een bedrag uit overwaarde van de echtelijke woning ontvangen van € 149.336,82. Dit door de man genoemde bedrag strookt met de waarde van de woning en de hoogte van de hypotheekschuld die uit de aangifte 2023 blijkt. Het hof komt daarom tot het oordeel dat de terugbetaling van de vrouw gevergd kan worden.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 26 februari 2024, voor zover het betreft het gezag en de kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] aan de vrouw alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen:
- met ingang van 20 juni 2024 tot 1 januari 2025 € 255,71 per kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2025 € 272,33 per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, G.M. Goes en S.P.A. Wensink-Vergunst, en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.