In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die de ondertoezichtstelling had uitgesproken op 31 juli 2024. De moeder voerde aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was en dat de ondertoezichtstelling niet langer het geëigende middel was om de situatie van de minderjarige te verbeteren. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, stelde echter dat er wel degelijk zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, die sinds 2021 niet meer naar school ging en een zelfmoordpoging had gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2025 werd duidelijk dat er een gebrek aan samenwerking was tussen de moeder, de minderjarige en de hulpverlenende instanties. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling niet langer effectief was, gezien de weigering van de moeder en de minderjarige om mee te werken aan de hulpverlening. Het hof heeft de ondertoezichtstelling bekrachtigd tot 27 februari 2025, maar heeft het verzoek tot verdere ondertoezichtstelling afgewezen, omdat het niet langer de juiste maatregel was om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.