ECLI:NL:GHSHE:2025:568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.347.627_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die de ondertoezichtstelling had uitgesproken op 31 juli 2024. De moeder voerde aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was en dat de ondertoezichtstelling niet langer het geëigende middel was om de situatie van de minderjarige te verbeteren. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, stelde echter dat er wel degelijk zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, die sinds 2021 niet meer naar school ging en een zelfmoordpoging had gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2025 werd duidelijk dat er een gebrek aan samenwerking was tussen de moeder, de minderjarige en de hulpverlenende instanties. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling niet langer effectief was, gezien de weigering van de moeder en de minderjarige om mee te werken aan de hulpverlening. Het hof heeft de ondertoezichtstelling bekrachtigd tot 27 februari 2025, maar heeft het verzoek tot verdere ondertoezichtstelling afgewezen, omdat het niet langer de juiste maatregel was om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 februari 2025
Zaaknummer : 200.347.627/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/406285 / JE RK 24-988
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.A. Schippers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In het kort:
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 31 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] alsnog wordt afgewezen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2024, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. P.A. Schippers;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 18 december 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is de mogelijkheid tot het benoemen van een bijzondere curator voor [minderjarige] besproken. Na de mondelinge behandeling op 17 januari 2025 is [minderjarige] uitgenodigd om met het hof te praten over deze mogelijkheid. Op 29 januari 2025 heeft hij het hof bij brief laten weten hier geen behoefte aan te hebben. Om die reden ziet het hof niet hoe de benoeming van een bijzondere curator tot een doorbreking van de huidige situatie kan leiden.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 31 juli 2024.

3.De beoordeling

3.1
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] .
Bij de rechtbank
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 31 juli 2024 voor de duur van één jaar, derhalve tot 31 juli 2025.
Bij het hof
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] is hoogbegaafd en kent sinds zijn kinderjaren/vroege adolescentie kindgebonden problematiek. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De situatie is niet anders dan aan een eerder verzoek tot ondertoezichtstelling ten grondslag lag. De suïcidepoging van [minderjarige] en de suïcidale uitspraken maken dit niet anders. De uitspraken dateren van aantal maanden terug en sedertdien heeft [minderjarige] dergelijke uitspraken niet gedaan en ook geen pogingen daartoe ondernomen. Dat hij opnieuw een suïcidale poging zal ondernemen, blijkt nergens uit. Uit de stukken volgt juist dat dit risico niet meer aanwezig is. Het frustreert de moeder dat haar uitlatingen en de gebeurtenissen telkens door de raad en de GI worden verdraaid. Ook [minderjarige] zijn uitlatingen worden voortdurend uit de context gehaald. In het verzoek tot ondertoezichtstelling en het raadsrapport staan volgens de moeder dan ook veel onwaarheden. De moeder kan de zorgen over de dynamiek tussen haar en [minderjarige] niet volgen. Zij heeft immers een stabiele en veilige thuissituatie voor [minderjarige] gerealiseerd. Dat de moeder een stabiele factor in het leven van [minderjarige] vormt, wordt veronachtzaamd. De overweging van de rechtbank dat de ‘overige’ zorgen van de raad niet kunnen worden ontkracht of bevestigd, omdat de moeder hierover geen openheid van zaken zou willen geven, kan de moeder eveneens niet plaatsen. Naast dat de rechtbank niet beschrijft om welke zorgen het gaat, heeft de moeder bij het aanzoeken van hulpverlening in het vrijwillige kader initiatief getoond en openheid van zaken gegeven. Uit niets volgt dat de moeder hulpverlening in het vrijwillige kader niet zou accepteren en zou tegenwerken. Reeds sinds jaar en dag tracht de moeder - en later ook [minderjarige] zelf - te zorgen voor een passende vorm van onderwijs, dagbesteding en hulpverlening. Er is dan ook ten onrechte geoordeeld dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] niet met vrijwillige hulpverlening zouden kunnen worden weggenomen. De bemoeizorg van de raad en de ondertoezichtstelling hebben de hulpverlening in het vrijwillige kader belemmerd en het wantrouwen van [minderjarige] richting hulpverlening verergerd waardoor hij zich niet (langer) veilig voelt dingen met hen te delen. De druk vanuit de GI zorgt ervoor dat [minderjarige] zich angstig voelt. Bij [minderjarige] is vertrouwen het belangrijkste. Als hij dit niet heeft of dit wordt beschadigd, kom je bij [minderjarige] niet verder. Hulpverlening in het gedwongen kader zal dan ook niet van de grond komen. Daartoe zal geen ingang worden gevonden bij [minderjarige] . Nu er geen progressie is geboekt in het kader van de ondertoezichtstelling en deze, gelet op de leeftijd van [minderjarige] , over anderhalf jaar van rechtswege zal eindigen, schiet de ondertoezichtstelling zijn doel voorbij. [minderjarige] wil graag naar de toekomst kijken, maar dat lukt niet wanneer de ondertoezichtstelling op hem rust.
3.4.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er zijn zorgen over de schoolgang, sociaal-emotionele ontwikkeling en de psychische gesteldheid van [minderjarige] . Hij loopt dusdanig vast in zijn ontwikkeling dat dit zijn dagelijkse leven en psychische gezondheid ernstig verstoort. Het is zorgelijk dat er sinds het eerdere verzoek tot ondertoezichtstelling in februari 2024 opnieuw drie meldingen zijn binnengekomen bij Veilig Thuis. Extra zorg is dat er geen contact te leggen valt met de moeder en/of [minderjarige] om de zorgen te bespreken. Aangezien [minderjarige] en de moeder niet in contact willen komen met de raad is het onduidelijk hoe de opvoed- en thuissituatie nu daadwerkelijk is. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] bedreigend dat er momenteel geen zicht is op hem. Betrokkenen, zoals [instantie 1] , durven onder druk van de moeder geen openheid van zaken te geven. De raad ziet paralellen tussen de houding van [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] kan echter niet alles overzien zoals een volwassene dit kan. Hiertegen dient hij beschermd te worden. Hoewel de moeder de zorgen rondom [minderjarige] niet lijkt te ontkennen, ziet de raad de afgelopen jaren een patroon waarbij de zorgen gebagatelliseerd, dan wel als ‘niet meer bestaand’ worden ontkracht zonder dat er aan instanties inzicht wordt gegeven waaruit dit blijkt. De moeder lijkt op dit moment onvoldoende bereid en/of in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De moeder heeft zich jarenlang ingezet om te helpen, maar tegelijkertijd wordt gezien dat de moeder een sterke behoefte aan eigen regie heeft. Dit belemmert de situatie. Er is een bepaald patroon, zoals het verschuilen achter het recht op privacy of regelgeving, waardoor elke vorm van hulpverlening stagneert. Via een stevig juridisch kader kan bekeken worden of hierin beweging mogelijk is. Om het traject om te kunnen buigen, is de inzet van de moeder nodig. Het wantrouwen van de moeder en [minderjarige] in de hulpverlenende instanties vormt nog steeds een belemmering om tot samenwerking te komen. Wanneer [minderjarige] niet de benodigde hulpverlening krijgt, zijn er zorgen dat hij zich niet op een adequate manier zal kunnen ontwikkelen en wellicht nogmaals een poging zal ondernemen om zichzelf van het leven te beroven, met alle risico’s van dien. Een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar is passend zodat er zicht kan komen op [minderjarige] en de hulpverlening gemonitord kan worden. Juist nu [minderjarige] niet wil, is een gedwongen kader nodig. De termijn van een jaar is nodig om contactopbouw tussen [minderjarige] en de jeugdbeschermer te bewerkstelligen en te bezien waar [minderjarige] ’s weerstand vandaan komt en hoe deze kan worden weggenomen. Tevens dient er in deze tijd contact met de moeder gelegd te worden en te worden bekeken hoe zij bij het stimuleren van [minderjarige] voor hulpverlening ondersteund kan worden. Indien de moeder en [minderjarige] medewerking verlenen en de zorgen omtrent [minderjarige] inderdaad niet meer dusdanig aanwezig zijn dat een gedwongen kader nodig is, kan altijd bezien worden of de ondertoezichtstelling eerder kan worden beëindigd.
3.5.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Er zijn door de GI veel verschillende stappen ondernomen om met [minderjarige] en de moeder in contact te komen, maar dit is op geen enkele wijze gelukt. Op deze manier is de ondertoezichtstelling niet uit te voeren. De wijkagent stond in contact met [minderjarige] , maar toen [minderjarige] erachter kwam dat de wijkagent ook contact had met de GI, wilde [minderjarige] geen contact meer met de wijkagent. Er is een verandering in de houding van [minderjarige] en de moeder nodig. De GI heeft de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven om haar te laten meewerken aan de ondertoezichtstelling en in contact te treden met de GI. In afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep, heeft de GI de rechtbank nog niet verzocht om deze aanwijzing te bekrachtigen. Om toch aan recente informatie over [minderjarige] te komen, heeft de GI contact gezocht met de school van [minderjarige] . De school heeft aangegeven dat nu [minderjarige] en de moeder weten dat er contact heeft plaatsgevonden tussen de GI en de school, [minderjarige] en de moeder het contact met de school hebben stilgelegd wegens wantrouwen. [minderjarige] wil graag over dit stukje wantrouwen met de school in gesprek om te kijken of het traject voortgezet kan worden. De school gaf aan dat het traject aanvankelijk goed verliep, maar dat school nog zoekende is naar wat het beste bij [minderjarige] past. Zij vragen zich af of er meer dan enkel een heroriëntatie nodig is, zoals een specialisatie voor hoogbegaafdheid. Hoewel de GI een moeder ziet die haar best doet, zijn er twijfels of zij [minderjarige] kan activeren om bijvoorbeeld een traject of bijbaantje vol te houden en zo succeservaringen op te doen.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Het hof stelt voorop dat er sprake is van een ernstige bedreigde ontwikkeling van de zestienjarige [minderjarige] en dat de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op goede gronden heeft uitgesproken. Op meerdere gebieden verloopt de ontwikkeling van [minderjarige] al geruime tijd uitermate zorgelijk, zoals zijn schoolgang (hij gaat sinds 2021 niet meer naar school), zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en zijn psychische gesteldheid ( [minderjarige] deed een zelfmoordpoging in 2024). Er zijn veel verschillende hulpverleningstrajecten ingezet, zoals [instantie 1] en [instantie 2] . Deze trajecten zijn voortijdig beëindigd. De dynamiek tussen [minderjarige] en de moeder baart het hof grote zorgen. De moeder geeft geen openheid van zaken, lijkt zich achter de wensen van [minderjarige] te verschuilen en haar rol van gezag dragende ouder (de plicht tot opvoeden en verzorgen, waaronder de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid) onvoldoende te vervullen. Tijdens de mondelinge behandeling was de moeder niet bereid antwoord te geven op vragen over de daginvulling en opleiding van [minderjarige] , omdat [minderjarige] volgens haar niet zou willen dat deze informatie met het hof gedeeld wordt. Zij verklaarde dat [minderjarige] altijd leidend is. De moeder heeft tijdens de mondeling behandeling duidelijk gemaakt dat, indien het hof de beschikking zou bekrachtigen, zij niet met de GI zal gaan samenwerken. De moeder handelt hiermee niet in het belang van [minderjarige] . Hierdoor blijft de onderhavige situatie – en daarmee de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] – in stand. [minderjarige] heeft nog steeds dringend hulp nodig. De vraag is echter of dit met een ondertoezichtstelling kan worden bereikt, gelet op het volgende.
3.6.3.
Sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling (inmiddels ruim een half jaar geleden), hebben de moeder en [minderjarige] het de GI onmogelijk gemaakt om met hen in contact te komen. De GI heeft ter zitting verklaard, hetgeen door de moeder niet is weersproken, dat zij verschillende pogingen hiertoe hebben ondernomen. In de periode van augustus 2024 tot en met december 2024 heeft de GI meerdere brieven, e-mails en Whatsappberichten verzonden en is er meermaals geprobeerd telefonisch contact met [minderjarige] te leggen. Wanneer de GI op 30 augustus 2024 [minderjarige] (wederom) een Whatsappbericht stuurt, blijkt dat [minderjarige] de GI heeft geblokkeerd. Daar komt bij dat [minderjarige] en de moeder, ondanks meerdere uitnodigingen, niet zijn verschenen op de verschillende (kennismakings)afspraken met de GI. Wanneer de GI op 9 oktober 2024 onverwachts op huisbezoek bij [minderjarige] en de moeder komt, wordt er niet open gedaan en staan zij (letterlijk) voor een dichte deur. Omdat de GI er niet in slaagde contact met [minderjarige] te leggen, is geprobeerd of de wijkagent met [minderjarige] in contact zou kunnen komen. Hoewel [minderjarige] aanvankelijk had toegezegd naar het bureau te komen voor een gesprek, kwam hij hierop terug. Voldoende is gebleken dat de moeder en [minderjarige] tot op heden niet hebben meegewerkt aan de ondertoezichtstelling en dat de moeder [minderjarige] hieraan onttrekt. Het hof onderschrijft het standpunt van de GI dat de ondertoezichtstelling het afgelopen jaar geen inhoud heeft kunnen krijgen en ineffectief is gebleken, omdat het voor de GI onmogelijk is gebleken om aan de wettelijke taak te voldoen om toezicht op [minderjarige] te krijgen en te houden. Het hof is van oordeel dat, nu alle andere middelen die in het kader van de ondertoezichtstelling kunnen worden ingezet hebben gefaald of mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] niet passend zijn en er geen enkele opening bij [minderjarige] en de moeder kan worden gevonden, de ondertoezichtstelling niet langer de geëigende maatregel is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. Hoewel de zorgen over [minderjarige] nog steeds onverminderd groot zijn en deze zorgen zonder meer een ondertoezichtstelling rechtvaardigen, zal het hof vanwege de zinloosheid van de ondertoezichtstelling deze niet in stand laten.
3.6.4.
Het hof bekrachtigt de ondertoezichtstelling tot heden en wijst de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog af met ingang van heden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor de periode van 31 juli 2024 tot 27 februari 2025;
vernietigt de bestreden beschikking voor de periode vanaf 27 februari 2025;
en, opnieuw rechtdoende:
wijst met ingang van 27 februari 2025 alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ten aanzien van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, E.M.C. Dumoulin, en S.P.A. Wensink-Vergunst en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. L. Beskers, griffier