ECLI:NL:GHSHE:2025:571

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.348.309_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot verlenging van ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn 8-jarige dochter. De rechtbank had eerder, op 17 september 2024, het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen afgewezen. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling op 25 september 2024 van rechtswege is geëindigd, waardoor het verzoek tot verlenging niet meer mogelijk was. De vader werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, conform de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021, die stelt dat een ondertoezichtstelling niet kan worden verlengd als deze van rechtswege is geëindigd. Het hof heeft ook overwogen dat de situatie waarin de raad in hoger beroep kan verzoeken om een ondertoezichtstelling niet van toepassing is, omdat het hier gaat om een verlenging en niet om een eerste verzoek. De zaak is afgesloten met de beslissing dat het verzoek van de vader in hoger beroep niet kan worden toegewezen en dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 februari 2025
Zaaknummer : 200.348.309/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/407497 / JE RK 24-1219
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.G. Dictus,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Nijenhof-van der Donk.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De vader is het er niet mee eens dat de rechtbank het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling van de 8-jarige [minderjarige] heeft afgewezen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 november 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [minderjarige] onder toezicht te stellen, met ingang van de datum van de mondelinge behandeling of afgifte van de beschikking, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, voor de duur van een jaar, althans voor de duur van een periode die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2024, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2025. Het hof heeft partijen (en de moeder en de raad) op voorhand, d.w.z. vóór de mondelinge behandeling, medegedeeld dat eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep zal worden besproken. Op de mondelinge behandeling zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. M.T.E. Kranenburg (waarnemend voor mr. Dictus);
  • mr. Nijenhof-van der Donk, namens de moeder.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen op de mondelinge behandeling.
De raad heeft het hof bij brief van 6 januari 2025 medegedeeld niet te zullen verschijnen op de mondelinge behandeling.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 21 januari 2025;
  • het V-formulier met één bijlage van de advocaat van de vader van 27 januari 2025.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders van [minderjarige] hebben samen het gezag over haar. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder en verblijft één weekend in de veertien dagen en gedurende een deel van de schoolvakanties bij de vader.
3.2.
[minderjarige] heeft van 25 september 2023 tot 25 september 2024 onder toezicht gestaan van de GI.
3.3.
De GI heeft de rechtbank verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met één jaar te verlengen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
3.4.1.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Voor de inhoudelijke standpunten van de ouders verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift van de vader en het verweerschrift van de moeder.
3.4.2.
Op de mondelinge behandeling heeft het hof de advocaten van de ouders gevraagd naar hun standpunten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Kort samengevat luiden deze standpunten als volgt.
De vader is van mening dat het niet logisch is dat hij terug moet naar de rechtbank om daar te verzoeken om een ondertoezichtstelling van [minderjarige] als diezelfde rechtbank dat verzoek al heeft afgewezen. Bovendien, als de raad voor het eerst in hoger beroep om een ondertoezichtstelling mag verzoeken, dan mag de vader dat ook. De vader ziet met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep geen verschil in de wijze waarop het hof dient om te gaan met een afwijzing van een eerste verzoek tot ondertoezichtstelling of met een afwijzing van een verzoek tot verlenging van een reeds lopende ondertoezichtstelling. De vader weet niet of de raad voornemens is om zelf een verzoek in te dienen tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Als het hof voornemens is om het verzoek van de vader op deze grond af te wijzen dan verzoekt hij het hof om twee weken aanhouding zodat hij aan de raad kan voorleggen of de raad zelf het verzoek tot ondertoezichtstelling zal gaan doen.
De moeder is ten aanzien van de ontvankelijkheid van mening dat het verzoek tot verlenging moet worden gedaan voordat de termijn van de ondertoezichtstelling afloopt. Het verzoek van de GI tot verlenging is in dit geval tijdig gedaan: de beschikking is van 17 september 2024 en de termijn zou op 25 september 2024 aflopen. Het lag op de weg van de vader om in die tussenperiode hoger beroep in te stellen. De vader verzoekt nu zelf in hoger beroep om een ondertoezichtstelling van [minderjarige] , maar hij had moeten verzoeken om alsnog het initiële verzoek van de GI toe te wijzen want dat verzoek was tijdig gedaan. De vader kan niet zelf om een ondertoezichtstelling vragen, dat moet de raad doen. De moeder kan er niet mee instemmen dat de vader een termijn wordt gegeven om de raad te benaderen.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Het hof dient allereerst te beoordelen of de vader ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep.
3.5.2.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met één jaar te verlengen, afgewezen. Hierdoor is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op 25 september 2024 van rechtswege geëindigd, ofwel: de ondertoezichtstelling bestaat sindsdien niet meer. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1113) volgt dat als de ondertoezichtstelling van rechtswege na verloop van de door de kinderrechter eerder bepaalde duur is geëindigd, de maatregel niet meer (met terugwerkende kracht) kan worden verlengd. Het is daarom niet mogelijk om het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog toe te wijzen.
Dit betekent dat het verzoek van de vader in hoger beroep niet kan worden toegewezen en dat hij hierin niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.5.3.
De situatie waar de vader op doelt dat de raad wél in hoger beroep om een ondertoezichtstelling mag verzoeken, is niet vergelijkbaar. Dat kan alleen in gevallen waarin een verzoek van de raad om een eerste ondertoezichtstelling door de rechtbank is afgewezen en de raad daarvan zelf in hoger beroep gaat. Van een dergelijk eerste verzoek is in dit hoger beroep geen sprake, omdat dit verzoek een verlenging van de ondertoezichtstelling betreft.
3.5.4.
Tot slot. Het hof ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding om de zaak twee weken aan te houden om de vader in de gelegenheid te stellen om te overleggen met de raad. Of de raad wel of niet overgaat tot het indienen van een verzoek aan de rechtbank tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] , maakt bovenstaand oordeel over de ontvankelijkheid van de vader in dit hoger beroep namelijk niet anders. Deze ondertoezichtstelling bestaat immers niet meer en het hof kan daarom niet tot een inhoudelijke beoordeling komen.
3.5.5.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink.
K.A. Boshouwers en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van en D. van der Horst, de griffier.