ECLI:NL:GHSHE:2025:613

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
200.348.880_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 september 2024, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de machtiging niet te verlengen of in ieder geval voor een kortere duur. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2025 heeft de moeder haar primaire verzoek ingetrokken, waardoor het hof haar niet-ontvankelijk verklaarde in dat verzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 8 juli 2022 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI) en sinds 8 december 2023 uit huis zijn geplaatst. De rechtbank had de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 26 september 2025. De moeder heeft aangegeven dat zij positieve stappen heeft gezet in haar leven, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden rondom de woonsituatie van de moeder en de aanwezigheid van haar moeder (oma) in de woning nieuwe factoren zijn die de situatie van de kinderen beïnvloeden. Het hof heeft geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 maart 2025
Zaaknummer : 200.348.880/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/425109 / JE RK 24-1390
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[pleegmoeder],
wonende op een voor het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio: hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 12 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 december 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • primair: het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin alsnog af te wijzen;
  • subsidiair: het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin te verlenen voor een kortere duur.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder het primaire verzoek ingetrokken.
2.3.
Er is geen verweerschrift ontvangen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Pool;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.
De pleegmoeder is niet verschenen. De raad heeft zich bij brief van 10 januari 2025 afgemeld voor de mondelinge behandeling.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het tijdens de mondelinge behandeling door de GI overgelegde stuk, te weten een e-mailwisseling tussen de GI en de woningbouwvereniging op 13 februari 2025.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 8 juli 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 26 september 2025.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 8 december 2023 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs. Zij verblijven in een niet perspectief biedend pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 26 september 2024 tot 26 september 2025 en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 26 september 2024 tot 26 september 2025.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover deze ziet op de termijn van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunt moeder
3.6.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing ten onrechte met een jaar en niet voor een kortere duur. Er moet worden volstaan met een verlenging van zes maanden (vanaf de datum van de bestreden beschikking), althans tot uiterlijk 12 juni 2025. Met het hoger beroep beoogt de moeder beweging in de zaak te krijgen en een vinger aan de pols te houden. Er is eerder gerapporteerd dat de moeder progressie maakt en dat zij openstaat voor hulpverlening. De moeder beschikt nu over een huis, zij heeft werk en zij heeft een stabiele relatie. Het is van groot belang dat de Gl voortvarend aan de slag gaat met het inzetten van de noodzakelijk geachte hulpverlening om een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder mogelijk te maken. Momenteel verblijven de kinderen om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 14.00 uur bij de moeder. Dat verloopt goed. Volgens de GI is het gedrag van de kinderen sindsdien (zorgelijk) veranderd, maar of dat met de omgang te maken heeft is niet duidelijk. De moeder verblijft samen met haar partner in de huurwoning van haar moeder (oma). Oma verbleef voor langere tijd in Bulgarije, maar is momenteel weer in Nederland en de moeder en oma wonen samen in de woning. De relatie tussen de moeder en oma is goed. De moeder weet niet of oma in Nederland blijft of weer naar Bulgarije gaat. De moeder staat sinds vier maanden ingeschreven voor een sociale huurwoning, maar haar is verteld dat het nog jaren kan duren voordat zij een eigen woning krijgt toegewezen.
Standpunt GI
3.7.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Het gaat over het algemeen goed met de kinderen, maar sinds de uitbreiding van de (onbegeleide) omgang met de moeder zien de pleegmoeder en school een gedragsverandering bij de kinderen. De kinderen laten verontrustend gedrag zien, zijn minder stuurbaar, hebben een grote mond en benoemen dat zij moeten liegen van de moeder over snoepen en het kijken op de tablet.
Er is destijds ingezet op drie sporen: een thuisplaatsing, een netwerkplaatsing bij oma of een plaatsing in een perspectief biedend pleeggezin. De mogelijkheid voor een plaatsing bij oma is afgesloten, omdat de uitkomst van de pleegzorgscreening negatief was en oma is vertrokken naar Bulgarije. Er is in het verleden meerdere keren onderzoek gedaan naar de opvoedmogelijkheden van de moeder, maar er bleek geen sprake van goed genoeg ouderschap. De aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken, maar de moeder heeft stappen gezet. Er zijn nog steeds zorgen over de opvoedmogelijkheden van de moeder, maar zij heeft inmiddels traumatherapie doorlopen, bevindt zich in een stabiele relatie en heeft een eigen bedrijf. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en de eerdere onderzoekgegevens dateren van ruim 1,5 jaar geleden, zodat is besloten opnieuw onderzoek te doen naar de opvoedmogelijkheden van de moeder. Het onderzoek duurt drie maanden en kan volgende week starten, maar een belangrijke voorwaarde is dat de moeder over geschikte woonruimte beschikt. De moeder woont momenteel in de huurwoning van oma. De moeder gaf destijds bij de GI aan dat zij hiervoor toestemming heeft van de woningbouwvereniging. Inmiddels heeft de woningbouwvereniging laten weten dat hiervoor geen toestemming is gegeven en zoals blijkt uit de overgelegde e-mailwisseling van 13 februari 2025 is de zaak overgedragen aan de afdeling woonfraude van de woningbouwvereniging. Daarnaast hoort de GI pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat oma terug in Nederland is en met de moeder in de woning verblijft. De aanwezigheid van oma is een contra-indicatie voor het verblijf van de kinderen bij de moeder, omdat oma negatief gescreend is en de kinderen daarom niet bij haar kunnen verblijven. Voordat het onderzoek naar de opvoedmogelijkheden van de moeder kan starten, moet de GI deze (gewijzigde) omstandigheden bespreken met het onderzoeksbureau. Gelet op het geplande onderzoek en de huidige ontwikkelingen verwacht de GI de gehele (resterende) duur van de uithuisplaatsing nodig te hebben om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden van de moeder. De kinderen verblijven momenteel in een niet perspectief biedend pleeggezin, maar met pleegzorg is afgesproken dat de kinderen gedurende het onderzoek in het pleeggezin kunnen blijven. De moeder heeft overigens geen toestemming gegeven voor het plaatsen van de kinderen in een perspectief biedend pleeggezin.
Overwegingen hof
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.8.1.
Omdat de moeder de Bulgaarse nationaliteit heeft, moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot (verlenging van de) uithuisplaatsing. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 Brussel II-ter rechtsmacht toe en kan de rechter op dit verzoek beslissen.
3.8.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht van toepassing is in deze zaak. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing op het verzoek, nu de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
Het primaire verzoek
3.8.3.
De advocaat van de moeder heeft het primaire verzoek ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de grieven niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het primaire verzoek in hoger beroep.
Wettelijk kader
3.8.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.5.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Oordeel hof
3.8.6.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. Voorop gesteld wordt dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing per 26 september 2024 niet in geschil zijn. Evenmin is in geschil dat de kinderen op dit moment niet bij de moeder kunnen wonen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI toegelicht dat de moeder positieve stappen heeft gezet en er (mogelijk) opnieuw een onderzoek gaat plaatsvinden om haar opvoedmogelijkheden in kaart te brengen en te onderzoeken wat de kinderen nodig hebben. De duur van het onderzoek is drie maanden, waarna afhankelijk van de uitkomst de vervolgstappen moeten worden bepaald. Het hof verwacht dat de GI nog de gehele resterende duur van de termijn van twaalf maanden hiervoor nodig heeft. Daar komt nog bij dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De woonsituatie van de moeder is onzeker, terwijl het hebben van geschikte woonruimte een belangrijke voorwaarde is voor het uitvoeren van het onderzoek naar haar opvoedmogelijkheden en voor een eventueel mogelijke thuisplaatsing bij de moeder. Ook de aanwezigheid van oma in de woning is een nieuwe omstandigheid die moet worden betrokken bij het bepalen van de vervolgstappen.
3.8.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het primaire verzoek in hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 12 september 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.M.E. Schulmer, C.N.M. Antens en S.P.A. Wensink-Vergunst en is op 6 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.