ECLI:NL:GHSHE:2025:676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.346.392_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor het aanvragen van paspoorten voor minderjarige kinderen in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van paspoorten voor zijn kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. H.H.C. van de Kerkhof, had in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 8 juli 2024 werd afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. L. Proenings, verzet zich tegen dit verzoek. De kinderen, geboren uit een inmiddels ontbonden geregistreerd partnerschap, hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder en de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag. De vader stelt dat hij paspoorten nodig heeft voor vakanties en identificatie, terwijl de moeder aanvoert dat de kinderen al over geldige ID-kaarten beschikken en dat er geen noodzaak is voor paspoorten. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2025 is de raad voor de Kinderbescherming gehoord, die het gebrek aan vertrouwen tussen de ouders benadrukt. Het hof oordeelt dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat er een rechtens te respecteren belang is voor het aanvragen van paspoorten, en bekrachtigt de beslissing van de rechtbank om het verzoek van de vader af te wijzen. Tevens wordt de proceskostenveroordeling van de vader in eerste aanleg bevestigd, maar in hoger beroep worden de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘S-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 maart 2025
Zaaknummer: 200.346.392/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/404581 / FA RK 24-1974
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Proenings.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2024, en na verduidelijking tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het verzoek tot (vervangende toestemming voor de toestemming van de moeder tot) het aanvragen van paspoorten voor de kinderen is afgewezen en hij in de proceskosten is veroordeeld en, onder compensatie van kosten, opnieuw rechtdoende alsnog aan de vader de benodigde toestemming te verlenen voor het aanvragen van de paspoorten van de kinderen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 november 2024, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van de Kerkhof;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Proenings;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 juli 2024;
  • het V6-formulier d.d. 24 januari 2025, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het V6-formulier d.d. 27 januari 2025, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het V6-formulier d.d. 30 januari 2025, met bijlage, van de zijde van de moeder.

3.De feiten

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden geregistreerd partnerschap van de ouders zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De ouders zijn gezamenlijk belast met de uitoefening van het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep relevant - het verzoek van de vader afgewezen om aan hem vervangende toestemming te verlenen, althans te bepalen dat de beschikking van de rechtbank in plaats komt van de noodzakelijke toestemming van de moeder als bepaald in artikel 34 lid 2 van de Paspoortwet, voor het verkrijgen van eigen paspoorten voor de kinderen. De vader is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de moeder, begroot op € 1.548,-.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

Vervangende toestemming aanvraag paspoort
5.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader wenst over paspoorten voor de kinderen te beschikken ten behoeve van vakanties en ter identificatie van de kinderen. De moeder heeft ondanks herhaalde verzoeken van de vader haar medewerking geweigerd aan het verkrijgen van paspoorten voor de kinderen. Alleen al vanwege de herhaalde en expliciete weigering heeft de vader een rechtens en ook een op zichzelf staand legitiem belang bij het verkrijgen van paspoorten voor de kinderen. In het verleden heeft de moeder bij herhaling de vader niet in staat gesteld om met de kinderen naar het buitenland te gaan door de ID-kaarten van de kinderen niet af te staan. De vader wil in mei met de kinderen op vakantie en daar zijn paspoorten voor nodig. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de enkele vrees dat de ID-kaarten van de kinderen door de moeder niet tijdig zullen worden afgegeven onvoldoende is om vervangende toestemming te verlenen. De vader heeft voor het verlenen van vervangende toestemming meer gronden aangevoerd. De rechtbank heeft bijvoorbeeld verzuimd bij de beslissing te betrekken dat de vader de ID-kaarten niet in zijn bezit heeft en dat hij in een afhankelijke positie ten opzichte van de moeder blijft verkeren die door de verstrekking van paspoorten voor de kinderen kan worden verlaten. Dit is van belang omdat er tussen de ouders sprake is van onderling wantrouwen en er zo min mogelijk situaties moeten zijn waarin conflicten kunnen ontstaan tussen de ouders.
Daar waar de rechtbank spreekt over een gebrek aan belang aan de zijde van de vader om paspoorten voor de kinderen te verkrijgen, laat de rechtbank zich ten onrechte niet uit over het gebrek aan belang aan de zijde van de moeder om zich te verzetten tegen de legitieme wens van de vader om voor de kinderen paspoorten te verkrijgen. Als gevolg hiervan heeft er ten onrechte geen belangenafweging plaatsgevonden.
5.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Zowel tijdens de procedure bij de rechtbank als in hoger beroep heeft de vader niet onderbouwd waarom het in het belang van de kinderen is dat zij over eigen paspoorten beschikken. De kinderen hebben immers al geldige identiteitsbewijzen, te weten ID-kaarten. Pas tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank werd duidelijk dat de vader eigen paspoorten voor de kinderen wil omdat hij niet het risico wil lopen dat de moeder de ID-kaarten van de kinderen niet (tijdig) afgeeft.
De vader stelt daarbij ten onrechte dat er eerder een vakantie niet door heeft kunnen gaan omdat de moeder heeft geweigerd de ID-kaarten van de kinderen af te staan. Uiteraard geeft de moeder de ID-kaarten van de kinderen aan de vader op het moment dat zij toestemming heeft verleend voor een vakantie, dit is immers in het belang van de kinderen. Ook de verlenging van de ID-kaart van [minderjarige 1] heeft de moeder tijdig voor de vakantie van de vader geregeld. De advocaat van de moeder heeft de vader hierover bericht voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de rechtbank, maar de vader weigerde zijn verzoeken in te trekken. De verzochte toestemming voor de vakantie naar Turkije was de eerste keer dat de vader de moeder om toestemming heeft gevraagd voor een buitenlandse vakantie. Na terugkomst van de vakantie in Turkije heeft de vader echter bij de overdracht op 2 augustus 2024 geweigerd de ID-kaarten van de kinderen aan de moeder terug te geven. De moeder trof pas op 20 augustus 2024 de ID-kaarten aan in de tas van de kinderen. Het is dan ook de vader die zich schuldig maakt aan het gedrag waarvoor hij zelf zegt aan de zijde van de moeder te vrezen. De moeder vreest dat de vader zonder overleg met de moeder met de kinderen naar het buitenland zal gaan indien hij paspoorten van de kinderen heeft.
Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank werd duidelijk dat de vader eigen paspoorten voor de kinderen wil omdat hij niet in overleg wil met de moeder over zaken als vakanties. Evengoed zoals de vader afhankelijk is van de moeder, is de moeder dat ook van de vader. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het nu niet nodig is om vervangende toestemming te verlenen voor paspoorten voor de kinderen en dat de opmerking van de vader dat hij in de toekomst misschien ooit naar een land wil waarvoor een paspoort nodig is hiervoor onvoldoende is. Daarnaast heeft de rechtbank zich terecht niet uitgelaten over het vermeende gebrek aan belang bij de moeder om zich te verzetten tegen de wens van de vader om een paspoort te krijgen. Het is immers aan de vader om zijn verzoeken en belang te onderbouwen, hetgeen hij onvoldoende heeft gedaan.
5.3.
De raad adviseert – samengevat – als volgt. De ouders hebben geen vertrouwen in elkaar. De hulpverlening via het Uniform Hulpaanbod (UHA) heeft geen effect gehad. De raad ziet de noodzaak van de onderhavige zaak niet. De vader heeft met de kinderen op vakantie kunnen gaan. Het vertrouwensprobleem tussen de ouders gaat niet opgelost worden door het aanvragen van paspoorten voor de kinderen. Indien het hof nader advies van de raad wenst kan het onderwerp worden meegenomen in het al lopende raadsonderzoek.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Het hof begrijpt het verzoek van de vader zo dat hij verzoekt, kort gezegd, hem alsnog de benodigde vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van paspoorten voor de kinderen.
5.4.2.
Ingevolge artikel 34 lid 1 van de Paspoortwet wordt bij een aanvraag van een reisdocument door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming overgelegd van iedere persoon die het gezag over die minderjarige uitoefent. Ingevolge lid 2 van dit artikel kan, indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefent weigert een verklaring van toestemming af te geven, die toestemming op verzoek van de andere persoon die het gezag uitoefent worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter. Ingevolge lid 5 van dit artikel geeft de rechter in een geschil als het onderhavige een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4.3.
Het hof stelt voorop dat duidelijk is geworden dat de ouders geen enkel vertrouwen in elkaar hebben en er niet op vertrouwen dat de andere ouder in het belang van de kinderen handelt. De ouders zijn ten behoeve van de bodemprocedure rondom de ontbinding van het geregistreerd partnerschap verwezen naar het UHA, maar dit traject is niet succesvol afgerond en heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie.
Het bij de vader heersende gebrek aan vertrouwen in de moeder ligt ook ten grondslag aan het onderhavige verzoek van de vader om paspoorten voor de kinderen te mogen aanvragen, omdat de vader voor afgifte van de reis- en identificatiedocumenten van de kinderen niet meer afhankelijk wil zijn van de moeder. De moeder heeft echter onbetwist gesteld dat de vader tot op heden geen problemen heeft ondervonden van het feit dat de kinderen (slechts) ID-kaarten hebben, in die zin dat voorgenomen vakanties geen doorgang gevonden zouden kunnen hebben. De moeder heeft ten behoeve van vakanties tijdig de ID-kaarten aan de vader verstrekt.
De vader heeft geen concrete redenen naar voren gebracht waarom de kinderen paspoorten nodig hebben, anders dan de algemene stelling dat voor reizen naar bepaalde landen een paspoort nodig is. Nu niet is gebleken van een op korte termijn voorgenomen reis naar een land waarvoor een paspoort is vereist, en niet is gebleken dat de moeder in dat geval geen medewerking zou verlenen aan het aanvragen van paspoorten, ziet het hof aan de zijde van de vader geen belang voor het verlenen van vervangende toestemming voor de aanvraag van paspoorten voor de kinderen. Evenmin is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een zelfstandig belang hebben bij het hebben van een paspoort nu zij, zoals gezegd, reeds beschikken over een ID-kaart. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om paspoorten voor de kinderen te mogen aanvragen is afgewezen.
5.4.4.
Het hof overweegt ten overvloede nog dat het voorgaande onverlet laat dat het voorstelbaar is dat de ouder bij wie de kinderen verblijven ook buiten de vakanties wil kunnen beschikken over de ID-kaarten van de kinderen in het geval zij zich moeten identificeren, bijvoorbeeld in het geval van (acute) medische zorg. Een mogelijke oplossing hiervoor zou kunnen zijn dat de ID-kaarten van de kinderen met de kinderen meebewegen van de moeder naar de vader en vice versa.
Proceskostenveroordeling
5.5.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader had een rechtens te respecteren belang bij de procedure die hij bij de rechtbank heeft gevoerd aangezien de moeder voorafgaand aan de indiening van zijn verzoekschrift en zelfs tot op de mondelinge behandeling hiervan heeft aangegeven dat zij geen medewerking zal verlenen aan de aanvraag van paspoorten voor de kinderen. De moeder heeft pas geruime tijd na de indiening van het verzoekschrift aangegeven dat zij alsnog met de reis naar Turkije instemt, maar heeft tot kort voor de mondelinge behandeling gewacht met het verstrekken van de benodigde formulieren. Daarnaast had de rechtbank niet tot een veroordeling van de kosten kunnen komen gezien het familierechtelijke karakter van de tussen partijen gevoerde procedure. Het is de rechtbank bekend dat de ouders nog altijd verwikkeld zijn in een geschil over de afwikkeling van een deel van de gevolgen van de verbreking van het geregistreerd partnerschap. Door een proceskostenveroordeling op te leggen voelt de ene partij zich winnaar en de andere partij zich nog meer een verliezer dan al het geval is door afwijzing van het verzoek.
5.6.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De vader is de procedure bij de rechtbank onder valse voorwendselen gestart door te doen alsof de moeder geen toestemming verleende voor de vakantie naar Turkije en de kinderen niet over een identiteitsbewijs beschikten. De moeder had echter al in maart 2024 de toestemmings-formulieren voor de vakantie getekend en deze overhandigd aan de vader én de kinderen beschikten wel degelijk over ID-kaarten. Het is stuitend dat de vader het hof evenals de rechtbank aantoonbaar onjuist informeert en daarmee in strijd handelt met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vader gezien alle omstandigheden geen rechtens te respecteren belang heeft bij zijn verzoek om het verlenen van vervangende toestemming voor het aanvragen van paspoorten voor de kinderen.
Bovendien kan van het uitgangspunt om de proceskosten in zaken van familierechtelijke aard te compenseren vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken. In dit geval is daar sprake van, omdat de vader de moeder lichtvaardig in zowel de procedure in eerste aanleg als in dit hoger beroep heeft betrokken en de rechtbank en het hof onjuist heeft ingelicht. De vader heeft en had geen belang bij zijn verzoeken en hij jaagt de moeder, die niet in aanmerking komt voor een toevoeging, hierdoor op kosten. Er is sprake van nodeloos procederen. De vader is terecht veroordeeld in de proceskosten en dat dient ook in hoger beroep weer te gebeuren.
5.7.
Het hof overweegt het volgende.
5.7.1.
De onderhavige procedure is de vader bij de rechtbank gestart om – kort gezegd – vervangende toestemming te verkrijgen voor een vakantie met de kinderen naar Turkije alsmede om vervangende toestemming te verkrijgen voor het aanvragen van paspoorten voor de kinderen. De vader heeft de rechtbank in strijd met de waarheid voorgelicht over de feitelijke gang van zaken rondom de vakantie naar Turkije en de noodzaak van het verlenen van vervangende toestemming voor de vakantie. Gelet hierop is een sanctie op grond van artikel 21 Rv, in casu een proceskostenveroordeling, op zijn plaats. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen voor zover de vader daarin is veroordeeld in de proceskosten van de moeder.
5.7.2.
In hoger beroep ligt het verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie naar Turkije niet meer ter beoordeling voor. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. De vader heeft naar het oordeel van het hof een rechtens te respecteren belang om zijn verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming om voor de kinderen paspoorten te mogen aanvragen aan de rechter voor te leggen. Tegen deze achtergrond zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Slotsom
5.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, G.M. Goes en S.P.A. Wensink-Vergunst en is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.