ECLI:NL:GHSHE:2025:677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.348.539_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging beëindiging gezag van de moeder over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2019. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om het gezag te behouden. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezag van de moeder beëindigd werd en dat het gezag voortaan alleen aan de vader toekwam. De moeder voerde aan dat zij in staat was om voor haar kind te zorgen, ondanks haar verleden met drugsgebruik en ADD. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stelden echter dat de moeder niet betrouwbaar was en haar afspraken niet nakwam, wat een negatieve impact had op de ontwikkeling van het kind. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder werd beëindigd en het gezag aan de vader werd toegewezen. De beslissing werd genomen in het belang van de ontwikkeling van het kind, dat sinds december 2021 bij de vader woont en daar stabiliteit en continuïteit ervaart.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 maart 2025
Zaaknummer: 200.348.539/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/404179 / FA RK 24-1779
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de vader] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
Jeugdbescherming Brabant,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2024, heeft de moeder verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
I. het beroep gegrond wordt verklaard;
II. de bestreden beschikking wordt vernietigd en opnieuw rechtdoende wordt bepaald dat het inleidend verzoek van de raad wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 21 januari 2025, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Leijser;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De feiten

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden geregistreerd partnerschap van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 20 december 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 20 december 2025. Daarnaast is op 20 december 2021 een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag, te weten de vader. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien verlengd doch per 6 december 2023 vervallen.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 december 2023 is – met wijziging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2021 en het daaraan gehechte ouderschapsplan – de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald. Daarnaast is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat de moeder gerechtigd is tot begeleid contact met [minderjarige] gedurende twee uur per week.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader alleen toekomt.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank neemt ongemotiveerd het standpunt in dat er bij de moeder sprake is van persoonlijke problematiek. Bij de moeder is in haar kindertijd ADD vastgesteld wat erin resulteert dat de moeder moeite heeft met concentreren en dat zij makkelijk afgeleid kan zijn. De moeder is na lang op de wachtlijst te hebben gestaan in mei 2024 gestart met onderzoeken. In november 2024 heeft [instantie] nogmaals ADD gediagnosticeerd. Nu de moeder het traject heeft gevolgd om tot diagnosestelling te komen kan er vanuit daar gericht hulpverlening ingezet worden voor behandeling. De moeder kampt niet met dusdanige problematiek dat zij niet in staat zou zijn om beslissingen over [minderjarige] te nemen. De moeder heeft in het verleden drugs gebruikt, maar inmiddels doet zij dat al jaren niet meer. Het wordt de moeder tegengeworpen dat zij niet wekelijks of in ieder geval op structurele basis drugstesten uitvoert. De moeder heeft dit in het begin wel gedaan en deze testen waren negatief. Ook zijn er afgelopen periode geen signalen of meldingen meer geweest dat de moeder drugs heeft gebruikt.
De moeder herkent zich niet in het beeld dat de raad schetst dat de moeder niet betrouwbaar is en haar afspraken niet nakomt. De moeder heeft het gevoel dat zij buitenspel wordt gezet. De moeder heeft nooit gezagsbeslissingen gefrustreerd. De communicatie tussen de ouders was vroeger goed, maar sinds de betrokkenheid van de GI is deze communicatie verslechterd.
De beëindiging van het gezag is niet noodzakelijk om duidelijkheid voor [minderjarige] te krijgen. De moeder heeft [minderjarige] toestemming gegeven om bij de vader te wonen en spreekt dit ook expliciet uit. Hierdoor is voor [minderjarige] rust ontstaan en weet zij dat er geen discussies zijn over haar hoofdverblijfplaats. De moeder begrijpt dat een jaarlijkse gang naar de rechtbank veel van de ouders en indirect van [minderjarige] vraagt. Wat de moeder betreft kan er binnen een vrijwillig kader worden toegewerkt naar het gezamenlijk ouderschap en blijft er zo zicht op de contacten tussen de moeder en [minderjarige] .
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De GI heeft geprobeerd om met het stellen van voorwaarden de moeder te bewegen tot persoonlijke hulp gericht op diagnosestelling en behandeling, maar dat is toen niet van de grond gekomen omdat de moeder hiervoor niet openstond. Dat de moeder in november 2024 door [instantie] is gediagnosticeerd met ADD maakt dat niet anders omdat hierdoor niet is vast komen te staan dat de moeder op dit moment voldoende beschikbaar en betrouwbaar is voor [minderjarige] , de vader en de GI als het gaat om afspraken nakomen of het tijdig nemen van gezagsbeslissingen. In recent contact dat de raad met de GI en de vader heeft gehad is bevestigd dat de moeder contact legt met de vader en de GI, afspraken met hen maakt, maar deze afspraken vervolgens niet nakomt. Dit patroon heeft de raad eerder ook al eerder beschreven in het raadsrapport van 30 april 2024. Daarnaast is een patroon zichtbaar dat de moeder langdurig wordt overvraagd in haar gezagsrol. De moeder dient een behandeltraject aan te gaan zodat zij gaat inzien wat haar eigen gedrag voor impact heeft op de vader en daarmee ook op [minderjarige] en dat zij leert zich meer voorspelbaar op te stellen in het belang van [minderjarige] .
Hoewel de moeder in haar beroepschrift het middelengebruik betwist, ligt het op haar weg om aan te tonen dat zij niet langer middelen gebruikt. De moeder heeft echter geen drugstesten gedaan omdat deze volgens haar niet betrouwbaar zijn in combinatie met haar medicatiegebruik.
Anders dan de moeder stelt is het niet haalbaar om het gezamenlijk gezag in stand te laten met verwijzing van de ouders naar het vrijwillig kader omdat de moeder zich niet betrouwbaar en meewerkend opstelt, zoals geconstateerd in het raadsrapport van 30 april 2024. Niet gebleken is dat hier nadien een positieve verandering in is gekomen.
5.3.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Het gaat goed met [minderjarige] . [minderjarige] vindt het leuk om naar de moeder te gaan en de vader vindt het van belang voor [minderjarige] haar ontwikkeling dat ze de moeder ziet. De vader vertrouwt de moeder echter niet door de eerder in het verleden opgedane ervaringen met betrekking tot drugs en geweld. Daarnaast is de communicatie tussen de ouders altijd slecht geweest. De vader probeert te communiceren met de moeder als er iets is met [minderjarige] , bijvoorbeeld via whatsapp, maar krijgt van de moeder dan geen reactie. Het is moeilijk om van de moeder medewerking te krijgen om gezagsbeslissingen over [minderjarige] te kunnen nemen. Zo was het moeilijk om [minderjarige] aan te melden op school en is dit met inmenging van de GI uiteindelijk gelukt. De vader heeft verder tot op heden bewust gewacht met, bijvoorbeeld, het aanvragen van een identiteitskaart voor [minderjarige] en om haar aan te melden voor zwemles omdat de vader voortvarend beslissingen wil kunnen nemen over [minderjarige] en gebleken is dat dit niet lukt als dat samen met de moeder moet.
5.4.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De GI sluit zich aan bij de visie van de raad. De GI herkent het patroon dat de raad schetst dat de moeder niet betrouwbaar is en haar afspraken niet nakomt. Een voorbeeld hiervan is dat er in januari 2025 een evaluatie over de omgang is geweest waarna de GI aan de moeder heeft gevraagd of deze evaluatie doorgestuurd mocht worden naar de vader. De moeder heeft vervolgens niet gereageerd op deze vraag. Ook is er nog steeds geen afspraak gemaakt zodat de GI kan aansluiten bij een afspraak van de moeder bij [instantie] , terwijl tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank bleek dat de moeder daar een afspraak had op 7 januari jl. en de moeder de GI zou benaderen voor het aansluiten bij deze afspraak.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
Herstelfunctie hoger beroep
5.5.1.
In het beroepschrift heeft de moeder een grief gericht tegen het verloop van de procedure bij de rechtbank rondom het al dan niet (behoorlijk) oproepen van de moeder als gevolg waarvan zij in de procedure bij de rechtbank niet is verschenen. Als er al sprake is geweest van fouten of omissies in eerste aanleg heeft de moeder in verband met de herstelfunctie van het hoger beroep geen belang bij de bespreking van deze grief.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.2.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Er is geen sprake van misbruik van het gezag. De vraag die aldus aan het hof voorligt, is of [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
5.5.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Het hof motiveert dit als volgt.
5.5.4.
De moeder heeft [minderjarige] , in de tijd dat [minderjarige] bij haar woonde, niet de veiligheid en stabiliteit kunnen bieden die [minderjarige] nodig heeft. In de thuissituatie bij de moeder heeft [minderjarige] huiselijk geweld meegemaakt en was er sprake van wisselende partners van de moeder en drugsgebruik. [minderjarige] woont sinds december 2021 bij de vader en de moeder kan zich daarin vinden. De vader is al jarenlang een stabiele ouder voor [minderjarige] en het perspectief van [minderjarige] ligt bij de vader. Het is de moeder niet binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn gelukt om te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld binnen het kader van de ondertoezichtstelling om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen, waaronder inzicht in drugsgebruik en het aanvaarden van persoonlijke hulpverlening voor diagnostiek en behandeling. De vader is voor [minderjarige] beschikbaar en biedt haar continuïteit, terwijl het de moeder niet lukt om zich voor [minderjarige] , de vader en de GI beschikbaar en betrouwbaar op te stellen. Een voorbeeld hiervan is dat de vader lang heeft moeten wachten op medewerking van de moeder om [minderjarige] aan te melden op school. Hoewel dit slechts één voorbeeld is, is ook gebleken dat de vader heeft gewacht met nadere gezagsbeslissingen, bijvoorbeeld met het aanvragen van een identiteitskaart voor [minderjarige] en met het aanmelden van [minderjarige] voor zwemles, vanwege zijn vrees dat dit moeizaam zal gaan. Bij de moeder is nog onverminderd een patroon zichtbaar waarin het moeilijk is om met de moeder in contact te komen en dat zij, als het wel lukt om in contact te komen en afspraken te maken, haar afspraken vervolgens niet nakomt. Dit patroon is herkend en benoemd in het raadsrapport van 30 april 2024, het verweerschrift van de raad en is tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd door de GI. Vanwege dit patroon, dat zijn weerslag heeft op zowel [minderjarige] als de vader, is de moeder niet in staat gebleken een betrouwbare ouder voor [minderjarige] te zijn waardoor niet de verwachting is dat zij in staat is om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid en zorg voor haar te dragen.
5.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 augustus 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, G.M. Goes en mr. S.P.A. Wensink-Vergunst en is op 13 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.