ECLI:NL:GHSHE:2025:694

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
20-002907-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd om redenen van efficiëntie en heeft de verdachte een gevangenisstraf van 9 jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 29 oktober 2022 in Eindhoven, waarbij het slachtoffer meerdere keren door de verdachte is beschoten. Het hof oordeelt dat er geen sprake was van een vooropgezet plan tot moord, maar dat er wel sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een medeverdachte. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit verweer, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft bekend dat hij met een pistool op korte afstand op het slachtoffer heeft geschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een incomplete dwarslaesie. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 209.123,65, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002907-23
Uitspraak : 17 maart 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 25 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-279802-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans verblijvende in P.I. Arnhem te Arnhem.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde (medeplegen van) poging tot moord vrijgesproken en is hij ter zake van medeplegen van poging tot doodslag (onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegd) en
– zakelijk weergegeven – medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen (onder 2 tenlastegelegd) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden, behoudens de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daaraan verbonden schadevergoedingsmaatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van het voorarrest en de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 209.123,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte vrijspreekt van de impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer.
Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Tot slot heeft de verdediging verweer gevoerd op de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste
aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet (terwijl hij op korte afstand van die [slachtoffer] stond) met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het bovenlichaam en/of in het been, in elk geval in het lichaam, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een wapen van categorie II, onder 1 en/of 2 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen (geschikt om automatisch te vuren) en/of een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Indien in onderstaande bewijsmiddelen wordt verwezen naar paginanummers dan betreffen dit pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant Districtsrecherche Eindhoven, onderzoek Outlander, onderzoeknummer OB2R022110, afgesloten d.d. 1 februari 2023 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 443), hierna te noemen: het politiedossier.
Tenzij anders vermeld, zijn alle te noemen processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna is bewezenverklaard.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2022, p. 211-212 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 29 oktober 2022 omstreeks 05.30 uur was ik belast met de directe noodhulp in Eindhoven. Vanuit het operationeel centrum kreeg ik het verzoek te gaan naar [adres 1] . Aldaar was een persoon neergeschoten.
Op 29 oktober 2022 omstreeks 05.38 uur kwam ik met mijn collega [verbalisant 2] en 3 collega's van de hondengeleiders ter plaatse. Ik zag dat er een persoon, het slachtoffer, op zijn billen zat in de gang. Ongeveer op 1 a 2 meter van de voordeur. Ik zag dat er een man bij het slachtoffer zat, de later bekend geworden getuige [getuige 1] .
Ik zag dat er nog een persoon in de woning stond, de later bekend geworden getuige [getuige 2] . Ik hoorde dat ze nog met het alarmnummer (112) aan de lijn was. Ik hoorde dat ze aangaf dat ze alles op de deurbelcamera had opgenomen.
Ik zag dat er beelden beschikbaar waren van de deurbelcamera en camera met zicht op de voortuin. Ik vorderde deze beelden van [getuige 2] en stelde deze veilig.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2022, p. 215-216 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 29 oktober 2022 omstreeks 05.32 uur hoorde ik het operationeel centrum een melding uitgeven van een mogelijke schietpartij aan [adres 1] .
Ter plaatse op [adres 1] zag ik dat het slachtoffer meermaals was geraakt door vermoedelijk patronen uit een vuurwapen. Ik trof op de rug drie schotwonden aan. Ik zag dat het slachtoffer een in en uitschot in zijn linker bovenbeen had. Bij een verdere schouw van het lichaam troffen wij nog een tweetal schampschoten aan op zijn rechter zijde. Vervolgens zag ik dat er op het pad naar de voordeur, redelijk vooraan, een aantal hulzen lagen.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2022, p. 429-430 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 1 november bezocht ik in het Elisabeth Tweesteden ziekenhuis op de intensive care het slachtoffer [slachtoffer] .
Na het bezoek aan [slachtoffer] spraken verbalisant [verbalisant 5] en ik nog met de arts van de Intensive Care. Ik hoorde dat de arts tegen mij zei dat [slachtoffer] heel veel geluk gehad heeft dat hij niet dodelijk verwond is gezien de baan die de kogels hebben afgelegd in het lichaam. Ik hoorde dat de arts zei dat er een kogel in de rechter onder zij van [slachtoffer] is binnengedrongen en schuin door het lichaam heen is gegaan en nu vast zit in zijn linker sleutelbeen. Ik hoorde dat de arts zei dat er een kogel in het linkerbeen is blijven zitten. Ik hoorde dat de arts zei dat er een kogel in de rug naar binnen is gegaan en in het ruggenmerg vast is blijven zitten.
Ik hoorde dat de arts zei dat [slachtoffer] een incomplete dwarslaesie heeft opgelopen en dat het maar de vraag is of hij ooit nog zal kunnen lopen.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 3 november 2022, p. 431-438 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] :
V: Vertel ons wat jij weet over wat er gebeurd is 29 oktober 2022.
A: : [getuige 1] belde mij op. Hij had ruzie met [medeverdachte] (
het hof begrijpt hier en hierna:verdachte [medeverdachte] ) en vroeg of ik langs kwam. Ik ben naar [getuige 1] gegaan.
We zijn naar het huis van de vriendin van [medeverdachte] gegaan. Ik was boos en trok de deurbel eraf. Hierna zijn we weer terug naar [getuige 1] gereden.
Ik zag dat [medeverdachte] en een maat van hem, [verdachte] , voor de deur staan. Ik weet niet wat de naam van [verdachte] is. Ik vroeg hun wat ze kwamen doen. We begonnen te bekvechten. Ik voelde dat er iets ging gebeuren. Ik heb toen gezegd schiet maar. Die jongen schoot, dat was [verdachte] (
het hof begrijpt hier en hierna:medeverdachte [verdachte] )
.[medeverdachte] gaf hem het pistool. Het ging heel snel. Ik wende mij af en draaide mij om. [verdachte] heeft 100% op mij geschoten. Op een halve meter afstand.
Ik zag dat [medeverdachte] achter bij zijn broek aan het friemelen was, alsof hij iets wilde pakken. Toen zag ik dat [medeverdachte] een vuurwapen in zijn hand had.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 november 2022, p. 250-256 van het politieverhoor, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] , wonende aan [adres 1] :
V: Je hebt bij ons op 29 oktober 2022 een verklaring afgelegd omtrent de schietpartij waar jij getuige van bent geweest. We hebben hier nog enkele aanvullende vragen over. Je verklaarde dat je bij café [café] ruzie hebt gehad met [medeverdachte] . Hoe laat was dit?
A: Tegen sluitingstijd. Ik denk 2 uur. Toen de vrienden erbij kwamen, heeft [betrokkene 1]
mij daar weggehaald. Ik denk dat ik rond 02:30 uur thuis was. Ik heb vervolgens [medeverdachte] opgebeld omdat hij ook zijn vrienden op mij af stuurde. Ineens begon [medeverdachte] mij te bedreigen. [getuige 2] heeft vervolgens [slachtoffer] opgebeld. [slachtoffer] werd toen boos en kwam toen naar ons huis.
We zijn nog naar het huis gereden en hebben daar de deurbel eraf getrokken. Daarna zijn we weer naar huis gegaan.
Ik hoorde op enig moment gepraat in Antilliaanse taal. Ik zag dat [slachtoffer] met [medeverdachte] in gesprek was. Ik zag nog een andere jongen erbij staan. Ik zag dat [medeverdachte] een vuurwapen vast had. Ik zag dat [medeverdachte] in zijn rechterhand een vuurwapen vast had. Ik zag dat hij zijn hand deels achter zijn rug had, maar net langs zijn lichaam, waardoor ik zicht had op het vuurwapen. Ik zag dat de jongen het wapen uit de hand van [medeverdachte] pakte. Hij heeft meteen geschoten en gericht op [slachtoffer] , helemaal leeg.
Ik ken [slachtoffer] , hij is niet bang. Daarom zei hij: “blaas dan”. [slachtoffer] kennende, bedoelt hij “schiet dan”.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 november 2022, p. 167-195 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Op 29 oktober (
het hof begrijpt i.c.m. de overige bewijsmiddelen:2022) gebeurt die schietpartij, daar gaan we het over hebben.
A: Ik rij met [medeverdachte] mee naar zijn huis, want hij heeft een telefoontje gekregen van zijn vriendin die hem vertelt dat [slachtoffer] en [getuige 1] voor de deur staan problemen te maken. Wij komen daar aan en zijn vrouw die zegt tegen hem van wat er precies gebeurd is. En hij zegt van “Nou ik ga met die gasten praten om te zeggen dat ze daarmee moeten stoppen”.
V: Ik heb ook met [medeverdachte] gesproken en [medeverdachte] vertelde dat hij die avond een paar keer contact heeft gehad met onder andere [getuige 1] , maar ook de zus van [getuige 1] , [betrokkene 2] . Wat weet jij daarvan?
A: Er zijn meerdere telefoontjes geweest en ze hebben tegen hem gezegd waar ze hem zullen treffen, want ze waren boos op hem en dan zouden ze vechten.
V: Tussen wie ging dat gesprek dan?
A: [getuige 1] en [medeverdachte] .
V: Wat vertelde hij tegen jou?
A: Hij zei dat hij met die gasten zou gaan praten, dat ze er mee moesten stoppen om bij mensen thuis te komen. Toen zijn we naar die gasten gegaan, [getuige 1] en [slachtoffer] .
Toen begonnen discussies. Toen heb ik de wapen gepakt van [medeverdachte] en heb ik hem geschoten. Op [slachtoffer] .
Het proces-verbaal van verhoor van getuigen door de rechter-commissaris d.d. 11 mei 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte, [medeverdachte] :
Ik heb het wapen meegenomen naar de ruzie, daar waar geschoten ís.
Het was een vuurwapen. Het was een pistool.
U vraagt mij of [verdachte] wist dat ik het vuurwapen bij mij had.
Hij heeft het gezien in mijn broekzak.
Het proces-verbaal van verhoor van getuigen door de rechter-commissaris d.d. 23 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 1] :
Ik zag dat [medeverdachte] een pistool in zijn handen had. [medeverdachte] had zijn rechterarm langs zijn lichaam, deels achter zijn lichaam. Voordat er geschoten werd, hebben ze het niet hoeven doorladen.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2022, p. 305-325 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Door mij werden de camerabeelden van de woning [adres 1] bekeken en in dit proces-verbaal beschreven. De camerabeelden zijn van verschillende locaties rondom de woning, met de volgende benamingen:
Voortuin
Deze camera geeft zicht op de voortuin [adres 1] , welke deels overlapt met de beelden van de deurbel. Op beide camerabeelden is het stenen pad voor de voordeur te zien. Op de beelden van voortuin zie je dit pad in de linkerhoek liggen.
Doorbell
Deze camera geeft zicht op de voortuin [adres 1] , welke deels overlapt met de beelden van de voortuin. Op beide camerabeelden is het stenen pad voor de voordeur te zien. Op de beelden van voortuin zie je dit pad in de linkerhoek liggen.
NN5(
het hof begrijpt hier en hierna i.c.m. de overige bewijsmiddelen:verdachte [medeverdachte] )
:
- Man
- Licht getint
- Smal postuur
- Rond 30 jaar
- Muts
- Oorbellen, knopjes, beide kanten
- Jas met diverse ritsen
- Broeksriem
- Lange broek
NN6(
het hof begrijpt hier en hierna i.c.m. de overige bewijsmiddelen:medeverdachte [verdachte] )
:
- Man
- Licht getint
- Man
- Smal postuur
- 25-30 jaar
- Hoody/trui met capuchon op
- Joggingsbroek met touwtjes
- Schoudertas, gekruist over het lichaam
Bestandsnaam: Doorbell_2022_10_29_05_30_57
Beeld: deurbel
Tijdstip:05:30:57 uur
Duur film: 6 seconden
Ik zie dat NN5 rechts in beeld staat. Ik zie dat NN5 zijn rechterarm achter zijn rug heeft, waarna hij zijn arm in een trekkende beweging schuin omhoog naar zijn rechter zijkant haalt. Gelijkend op een beweging wanneer je iets pakt vanuit achter en naar voren haalt. Ik zie dat de rechterarm van NN5 langs zijn lichaam naar beneden hangt. Ik zie dat de rechterhand van NN5 net aan de onderzijde uit beeld van de camera valt. Ik zie NN6 links achter NN5 staan, beiden staan gericht op NN2 welke gedeeltelijk in beeld komt.
Ik hoor NN5 in een voor mij onbekende taal spreken.
Ik hoor NN2 zeggen: doe maar blaas, blaas, (fon).
Ik hoor NN6 in een voor mij onbekende taal spreken.
Ik hoor NN2 zeggen: blaas.
Ik zie dat NN6 naar voren stapt, waardoor hij tussen NN5 en NN2 in komt te staan. Ik zie dat de rechterhand van NN6 richting de rechterhand van NN5 gaat.
Bestandsnaam: voortuin_2022_10_29_05_31 _29
Beeld: voortuin
Tijdstip:05:31:29 uur
Duur film: 13 seconden
Ik zie dat NN6 met zijn voorzijde en met een gestrekte arm in de richting van de voordeur staat.
Ik zie links onder in beeld dat NN6 met gestrekte arm richting de voordeur staat en zich steeds verder verplaatst richting de [straatnaam] , weg van de voordeur [adres 1] . Ik zie dat NN6 enige tijd zijn arm gestrekt blijft houden richting de voordeur terwijl hij zich verplaatst. Vervolgens draait NN6 zich om richting de [straatnaam] . Ik zie dat NN6 eerst rustig loopt, maar na het omdraaien versneld weg loopt. Ik zie NN5 op een lopend tempo richting NN6 en de [straatnaam] loopt. Ik hoor dat NN5 in een voor mij onbekende taal iets zegt, waarbij hij met zijn rechterarm wijst in de richting van de voordeur.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 november 2022, p. 331-334 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
In onderzoek Outlander werden camerabeelden veilig gesteld van de woning gelegen aan [adres 1] .
Op deze camerabeelden, die tevens geluid bevatten werd vastgesteld dat de personen die op deze beelden te zien waren vermoedelijk Papiaments spraken.
Om vast te stellen wat er door deze personen besproken werd werden de beelden overhandigd aan een beëdigd tolk Papiaments met het verzoek om de gesprekken, gevoerd tussen de personen te vertalen.
Noot verbalisant:
De vertaalde delen worden in het dikgedrukt weergegeven.
Noot verbalisant:
Door de tolk worden drie personen omschreven. Uit onderzoek is bekend dat de volgende personen betreffen:
NNman1: Slachtoffer [slachtoffer]
NNman2: Verdachte [medeverdachte]
NNman3: Verdachte [verdachte]

NNman2: waarom ben je bij mijn deur?

NNman1: omdat ik op je ben gekomen,.. wat nu?
NNman2: maar waarom ben je bij mijn deur?
NNman1: broer die man. Heb je hem niet gehoord........en wijst naar binnen,..
NNman2 maar waarom ben je bij mijn deur,...
Uit onderzoek weten wij dat slachtoffer [slachtoffer] eerder op de avond voor de deur heeft gestaan bij verdachte [medeverdachte] .
NNman2: waarom kom je naar me toe,.?[doet een beweging alsof hij iets uit zijn achterzak haalt,..]
Direct na deze beweging is te zien dat slachtoffer [slachtoffer] richting de hand van verdachte [medeverdachte] kijkt.

NNman1: jaah blaas,... blaas ....blaas dan,., blaas

NNman3 duwt ze uit elkaar en zegt hey,.. hey,. En NNman1 zegt blaas ,..dan

Uit de beelden in combinatie met de vertaling van de tolk is op te maken dat slachtoffer [slachtoffer] , direct na de beweging van verdachte [medeverdachte] , waarop het lijkt alsof hij iets achter zijn rug vandaan haalt, zegt: ‘blaas dan.. blaas dan'.
Door de tolk werd na de vertaling specifiek benoemd dat “blaas dan.. blaas dan” ook wel gelezen kan worden als “schiet dan.. schiet dan”. “Blaas dan” is volgens de tolk een gebruikelijk synoniem voor “schiet dan”.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 oktober 2022, p. 328-330 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op 31 oktober 2022 om 10.25 uur, was ik belast met werkzaamheden met betrekking tot de schietpartij op [adres 1] .
Ik keek de beelden uit die aan ons waren verstrekt door [getuige 2] .
De camerabeelden die ik bekeek zijn van de voortuin_2022_10_29_05_31_29.
De camera is gericht op de voortuin en staat in de richting van de woning gelegen aan [adres 2] .
Links in beeld staat een persoon met witte schoenen, donkere kleding aan en licht kleurige trui. Ik herken deze persoon als de bewoner van de woning [adres 1] . Ik heb deze persoon op 29 oktober 2022 gehoord als getuige. Deze persoon is genaamd [getuige 1] .
Links, voor de kijkers rechts, van [getuige 1] staat een persoon met een haarnet over zijn hoofd. Deze persoon staat op andere beelden, waarop lijkt dat hij iets achter uit zijn broeksband uit haalt.
Onder in beeld staat een andere persoon, deze heeft een trui aan met capuchon en heeft een tasje om van rechter schouder naar zijn linker heup.
Op het beeld is te zien dat de persoon met de capuchon, staat onder in beeld en heeft zijn rechterarm gestrekt in de richting van de voordeur van de woning [adres 1] . Een lichtflits, of mondingsvuur, is te zien in de richting van de voordeur van de woning aan [adres 1] .
Op de bewegende beelden is de mondingsvuur te zien, en dat de persoon met capuchon een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn rechterhand heeft.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 1] ) d.d. 16 november 2022, met proces-verbaalnummer PL2100-2022235691-68, opgenomen in het Forensisch Dossier, bijlage 5.1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 9] , [verbalisant 10] en [verbalisant 11] :
Op 29 oktober 2022 omstreeks 06:20 uur, hebben wij een forensisch sporenonderzoek ingesteld naar aanleiding van een schietincident aan [adres 1] .
Wij, verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 9] , zagen in de voortuin op het verharde pad richting de voordeur drie oranje pionnen, (foto 1 t/m 3). Door de collega’s van de surveillancedienst werden deze pionnen geplaats om de gevonden hulzen te beschermen. Door ons, verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 9] , werden er in de voortuin nog drie hulzen aangetroffen. De hulzen werden door ons, verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 9] , veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van de volgende SIN:
Spoornummer 1 AAQB1250NL
Spoornummer 2 AAQB1249NL
Spoornummer 3 AAQE1288NL
Spoornummer 4 AAQE1289NL
Spoornummer 5 (
het hof begrijpt gezien i.c.m. blad 7 van dit proces-verbaal) AAQE1290NL
Spoornummer 6 AAQE1291NL
Bij het door ons ingestelde onderzoek werd op verzoek van ons, door [verbalisant 12] , brigadier van politie, speurhond-geleider, met de daartoe gecertificeerde
politiespeurhond [naam] , een onderzoek ingesteld naar de mogelijke aanwezigheid van hulzen in de voortuin. Hierbij werd er een huls aangetroffen in de struik aan de
linkerzijde van de voordeur. Door mij, verbalisant [verbalisant 11] , werd de huls veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAQB1246NL.
Op de vloer van de hal zagen wij, verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 9] , een
projectiel liggen. Dit projectiel werd door mij, verbalisant [verbalisant 9] , veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAQB1245NL.
Wij verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 9] , zagen tevens een projectiel op de vloer liggen. Dit projectiel werd door mij, verbalisant [verbalisant 9] , veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van (
het hof begrijpt gezien i.c.m. blad 5 van dit proces-verbaal en gelet op het feit dat er geen projectiel is voorzien van het SIN AAQB1240 NL)SIN AAQB1241NL.
Na het verwijderen van het schoenenrek zagen wij op de vloer twee projectielen. Deze projectielen werden door mij, verbalisant [verbalisant 9] , veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAQB1238NL en AAQB1237NL.
Een ander geschrift zijnde een aanvraag extern forensisch onderzoek, registratienummer PL2100-202235691-95, opgenomen in het Forensisch Dossier, bijlage 7.2.1, voor zover inhoudende:

Stukken van overtuiging

SIN : AAPK3668NL
Object : Munitie (Kogelpatroon)
Bijzonderheden : Is tijdens operatie uit lichaam [slachtoffer] gehaald
14.
Het rapport ‘Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Eindhoven op 29 oktober 2022’, zaaknummer 2022.12.14.175, van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 18 januari 2023, opgenomen in het Forensisch Dossier, bijlage 7.2.1, voor zover inhoudende als verklaring van de rapporteur ing. [rapporteur] :

Resultaat / conclusie

1. De resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht wanneer de zeven hulzen [AAQB1246NL, -49NL, -50NL, AAQE1288NL, -89NL, -90NL en -91NL] zijn verschoten met één vuurwapen.
De resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht wanneer de vijf kogels [AAPK3668NL, AAQB1237NL, -38NL, -41NL en -45NL] zijn verschoten uit de loop van één vuurwapen.
2. De afvuursporen in de zeven hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi- )automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zastava, model 70. De afvuursporen in de vijf kogels passen eveneens bij dit vuurwapen.
Vrijspraak
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel ‘voorbedachten rade’, dient te worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde (medeplegen van) poging tot moord.
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, is voor het hof vast komen te staan de verdachte op 29 oktober 2022 op korte afstand met een pistool meerdere keren heeft geschoten op het slachtoffer [slachtoffer] . Hierdoor is [slachtoffer] driemaal in zijn rug en een keer in zijn bovenbeen geraakt en heeft hij twee schampschotten in zijn zij. Volgens een behandelend arts heeft [slachtoffer] erg veel geluk gehad dat hij niet dodelijk is verwond, gezien de baan die de kogels in zijn lichaam hebben afgelegd.
Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag jegens [slachtoffer] . Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of de verdachte deze poging tot doodslag tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is voor het hof het volgende komen vast te staan.
Naar aanleiding van een eerder conflict tussen de medeverdachte [medeverdachte] en [getuige 1] , is het slachtoffer [slachtoffer] samen met [getuige 1] naar de woning van de vriendin van de medeverdachte gegaan waar zij de deurbel eraf hebben getrokken. Nadat de vriendin van de medeverdachte de medeverdachte hiervan telefonisch op de hoogte had gebracht, is de medeverdachte samen met de verdachte naar de woning van de vriendin gereden en heeft daar van haar te horen gekregen wat er precies was gebeurd. Daarnaast vinden er ook, naar het hof begrijpt vijandige, telefonische gesprekken plaats tussen de medeverdachte en [getuige 1] . De verdachte heeft dit alles meegekregen. Hierop heeft de medeverdachte [medeverdachte] besloten om naar [slachtoffer] en [getuige 1] toe te gaan en derhalve de confrontatie op te zoeken. Daarbij heeft [medeverdachte] , naar het hof begrijpt uit het feit dat de verdachte geen handelingen heeft hoeven te verrichten aan het wapen alvorens hij schoot, een doorgeladen vuurwapen meegenomen.
Aangekomen bij de woning van [getuige 1] heeft de medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer] bij de deur getroffen en heeft er een discussie plaatsgevonden. Het hof leidt uit het woordgebruik van de medeverdachte af dat hij [slachtoffer] en [getuige 1] niet heeft opgezocht om het uit te praten, maar om de confrontatie aan te gaan en verhaal te halen. Afgaande op de beweging die de medeverdachte [medeverdachte] vervolgens maakt, te weten gelijkend op het iets achter uit zijn broek pakken, de reactie van [slachtoffer] hierop door direct te zeggen ‘Blaas dan” en de verklaring van [getuige 1] dat hij ziet dat [medeverdachte] een vuurwapen vast heeft dat hij deels achter zijn rug en deels langs zijn lichaam houdt, is voor het hof komen vast te staan dat de medeverdachte [medeverdachte] snel nadat de discussie met [slachtoffer] was begonnen, zijn vuurwapen heeft genomen. Een aantal seconden hierna heeft de verdachte dit wapen van de medeverdachte gepakt en hiermee zonder het te hoeven doorladen op korte afstand meermalen op [slachtoffer] geschoten. Daarna is de verdachte weggerend en is de medeverdachte hem, in eerste instantie op een lopend tempo, gevolgd.
Uit de vorenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte en de medeverdachte vanaf het begin van het conflict tot en met na het schietincident gezamenlijk zijn opgetrokken. Zij zijn gezamenlijk naar de woning van [getuige 1] gegaan om aldaar de confrontatie met hem en [slachtoffer] aan te gaan. Ook wisten zij beiden dat de medeverdachte een vuurwapen had meegenomen naar deze confrontatie. De medeverdachte heeft vervolgens op het moment dat tijdens de confrontatie de emoties opliepen het wapen gepakt. Dit zou voor de verdachte het geëigende moment zijn geweest om zich te distantiëren. Echter, in plaats van dat te doen heeft hij het vuurwapen van de medeverdachte gepakt en heeft hiermee vervolgens meermaals van korte afstand op [slachtoffer] geschoten. Gelet op deze gedragingen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , is het hof van oordeel dat zij zodanig hecht en intensief hebben samengewerkt, dat er gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen beiden en er derhalve sprake is van ‘tezamen en in vereniging met een ander’.
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverweging wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 29 oktober 2022 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, terwijl hij op korte afstand van die [slachtoffer] stond, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op en in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het bovenlichaam en in het been is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 29 oktober 2022 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer(exces). Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit een noodweersituatie, nu het slachtoffer een wapen pakte en hij zich aldus gedwongen voelde zich te verdedigen. Meer subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op putatief noodweer en heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte mogelijk de riem van het slachtoffer [slachtoffer] dan wel één van zijn telefoons abusievelijk maar verschoonbaar heeft aangezien als een vuurwapen.
Het hof overweegt als volgt.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
In zijn arrest van 29 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:417) heeft de Hoge Raad onder meer het navolgende overwogen:
“2.3.1 Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
2.3.2
Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. (…)
2.3.3
Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Ter verduidelijking van eerdere rechtspraak merkt de Hoge Raad hierover het volgende op. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
2.3.4
Wanneer de rechter de feitelijke toedracht van het beroep niet aannemelijk geworden acht, verwerpt hij het beroep.
Feitelijke toedracht
Op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en gelet op de bewijsoverweging is voor het hof omtrent de feitelijke gang van zaken het navolgende komen vast te staan.
De verdachte is samen met de medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van [getuige 1] gegaan om daar de confrontatie met hem en [slachtoffer] op te zoeken. De medeverdachte had zich hierbij bewapend met een pistool en de verdachte was hiervan op de hoogte. Al snel nadat hij in discussie was geraakt met het slachtoffer [slachtoffer] , heeft de medeverdachte [medeverdachte] zijn pistool tevoorschijn gehaald. Vervolgens heeft de verdachte dit pistool van de medeverdachte gepakt en heeft hiermee op korte afstand meermalen gericht op het slachtoffer [slachtoffer] geschoten.
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij aldus heeft gehandeld, omdat hij zich genoodzaakt voelde zich te verdedigen, omdat hij zag dat [slachtoffer] een wapen had en deze wilde gaangebruiken.
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het aannemelijk is dat het slachtoffer een wapen had, dit tevoorschijn heeft gehaald en wilde gaan gebruiken.
Het hof stelt vast dat er bij het slachtoffer noch in zijn directe omgeving een wapen is aangetroffen. De verdediging heeft hierbij de opmerking geplaatst dat het wapen mogelijk is weggemaakt alvorens de politie ter plaatse kwam. Het hof acht dit scenario niet aannemelijk en overweegt daartoe als volgt. Blijkens de camerabeelden zou om 05.30.57 uur als laatst geschoten zijn. Omstreeks 05.32 uur werd aan de politie de melding van een schietpartij uitgegeven door het operationeel centrum en de politie, inclusief hondenbegeleiders en speurhonden, was omstreeks 05.38 uur bij de woning aan [adres 1] aanwezig. Ter plaatse heeft de politie drie personen aangetroffen: het slachtoffer [slachtoffer] zittend op de grond, [getuige 1] die zich ontfermde over het slachtoffer en de getuige [getuige 2] die aan de telefoon was met het alarmnummer. Tot slot is het hof nog gebleken dat met een politiespeurhond een onderzoek is ingesteld naar de mogelijke aanwezigheid van hulzen in de voortuin. Uit het vorenstaande leidt het hof in de eerste plaats af dat er niet veel tijd is verstreken tussen het schietincident en het moment dat de politie ter plaatse is. Verder staat naar het oordeel van het hof vast dat het slachtoffer in verband met zijn zware verwondingen, niet in staat is geweest om een wapen ergens te verbergen. Ook acht het hof het niet aannemelijk dat de twee andere aanwezige personen hiertoe de gelegenheid hebben genomen of gehad. Immers, gelet op het tijdstip van het schietincident en de melding aan de verbalisanten daarvan, kan het niet anders zijn dan dat de getuige [getuige 2] direct na het schietincident telefonisch contact heeft opgenomen met het noodnummer en was zij nog steeds met hen aan de lijn op het moment dat de politie arriveerde. [getuige 1] heeft zich na het schietincident ontfermd over het slachtoffer en bij hem kleding uitgetrokken (zie p. 211-212). Het hof acht het niet aannemelijk dat [getuige 1] in de minuten tussen het schietincident en de aankomst van de politie de tijd en de gelegenheid heeft gehad en genomen om een vuurwapen zo te verbergen dat politiespeurhonden deze niet aantreffen en de zorg te dragen voor zijn zwaargewonde vriend en hem te ontdoen van kleding.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] een wapen pakte uit zijn broek, steun vindt in de beelden en de omschrijving daarvan in het politiedossier op pagina 333. Volgens de raadsman is op de beelden namelijk het moment dat [slachtoffer] zijn wapen pakt, omdat de verdachte op dat moment naar zijn hand grijpt en zegt: “Heej heej”. Het hof volgt de raadsman niet in dit betoog, nu deze feitelijke grondslag mist en berust op een verkeerde lezing. Op de beelden en de omschrijving daarvan blijkt immers dat de verdachte niet naar de hand van [slachtoffer] grijpt, maar naar de hand van de medeverdachte [medeverdachte] waarna hij zegt: “Heej heej” (zie p. 319). Ook voor het overige geven de voorhanden zijnde beelden en de omschrijving daarvan op geen enkele wijze ook maar een begin van een onderbouwing voor deze verklaring van de verdachte.
Anders dan de verdediging is het hof voorts van oordeel dat ook de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] geen ondersteuning biedt aan de verklaring van de verdachte en overweegt daartoe als volgt. Het hof stelt allereerst vast dat de medeverdachte in eerste instantie heeft verklaard dat hij niet wist waarom de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] had beschoten. Pas nadat hij bekend was met het verweer van de verdachte, inhoudende dat hij geschoten zou hebben omdat [slachtoffer] een wapen wilde pakken, heeft hij op 11 mei 2023 bij de rechter-commissaris en op 11 september 2023 bij de inhoudelijke behandeling van de zaak een andersluidende verklaring afgelegd. In deze verklaringen zegt hij nog steeds niet dat hij een wapen bij [slachtoffer] heeft gezien, maar wel dat hij iets zag ‘blikkeren’ en glimmen bij de broeksband van [slachtoffer] en dat hij daarnaar zou hebben gegrepen. Pas ter terechtzitting in hoger beroep op 17 februari 2025 verklaart de medeverdachte [medeverdachte] dat hij 100% zeker een wapen bij [slachtoffer] heeft gezien. Gelet op deze wisselende verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] die steeds verder meegaan in het verhaal van de verdachte, acht het hof de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] ongeloofwaardig en is het van oordeel dat ze om die reden geen steun bieden aan de verklaring van de verdachte.
Tot slot overweegt het hof nog dat alle hulzen die zijn aangetroffen zijn verschoten met één vuurwapen en dat niet is gebleken dat er projectielen zijn verschoten met een ander wapen en dat het slachtoffer driemaal in zijn rug is geraakt. Het hof acht deze feiten en omstandigheden een contra-indicatie voor de aanwezigheid van een vuurwapen bij het slachtoffer [slachtoffer] . Het had immers meer in de verwachting gelegen dat als het slachtoffer een wapen had gehad, hij had teruggeschoten en zich niet had weggedraaid van de verdachte.
Het bovenstaande in onderling verband en samenhang beschouwd brengt het hof tot het oordeel dat de door en namens de verdachte aan het noodweerverweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht, inhoudende dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijk aanranding dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, niet aannemelijk is geworden..
Het hof verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
Nu het hof van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een noodweersituatie, kan reeds om die reden een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Met betrekking tot het beroep op putatief noodweer overweegt het hof dat uit bovengenoemde feiten en omstandigheden niet is gebleken dat de verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Immers is geenszins gebleken nog aannemelijk geworden dat het slachtoffer iets in zijn handen (heeft ge)had.
Voorts is het hof van oordeel dat het scenario zoals geschetst door de verdediging, namelijk dat er sprake is van een vergissing met betrekking tot het zien van een vuurwapen, niet strookt met de verklaring die de verdachte hier zelf over heeft afgelegd. Hij heeft immers verklaard dat hij daadwerkelijk een wapen heeft gezien tot en met de loop hiervan.
Concluderend is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte abusievelijk doch verschoonbaar heeft gemeend dat er een noodzaak tot verdediging bestond. Het hof verwerpt derhalve ook dit verweer.
Nu er ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor de hiervoor bewezenverklaarde feiten.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft het hof, met verwijzing naar jurisprudentie, verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor een kortere duur dan is gevorderd door de advocaat-generaal en dan is opgelegd door de rechtbank.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag jegens [slachtoffer] . De verdachte heeft de betreffende nacht de keuze gemaakt om samen met de medeverdachte [medeverdachte] met een doorgeladen pistool de confrontatie met [slachtoffer] en [getuige 1] op te zoeken. Dit terwijl na bemiddeling was afgesproken om pas de volgende dag het conflict uit te praten en op te lossen. Op het moment dat de emoties tijdens de confrontatie hoog opliepen, heeft de verdachte het vuurwapen van de medeverdachte [medeverdachte] gepakt en heeft meermaals geschoten op het slachtoffer [slachtoffer] .
Het hof stelt voorop dat doodslag algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent, nu het opzettelijk benemen van iemands leven dan wel de poging daartoe, de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is of kan zijn. Het hof wijst er nadrukkelijk op dat het niet veel had gescheeld of het voorval had voor het slachtoffer [slachtoffer] een fatale afloop gekend. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft ternauwernood zijn leven behouden maar wel zeer ernstig letsel opgelopen, te weten een incomplete dwarslaesie. Door het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] is het slachtoffer ernstig geïnvalideerd en is het zeer waarschijnlijk dat [slachtoffer] nooit meer zonder hulpmiddelen zal kunnen lopen en afhankelijk blijft van derden in zijn dagelijkse bezigheden. De gevolgen van de schietpartij, zowel lichamelijk als geestelijk, zijn duidelijk naar voren gekomen in de ter terechtzitting in hoger beroep namens het slachtoffer afgelegde slachtofferverklaring.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande en de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof ten aanzien van het medeplegen van de poging tot doodslag acht geslagen op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Met betrekking tot het medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen heeft het hof aansluiting gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Voor het opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen (in een openbare ruimte) heeft het LOVS als passende straf een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden geformuleerd.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat de gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van het voorarrest, zoals deze is opgelegd door de rechtbank, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
In de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie, waarbij gevangenisstraffen voor minder lange duur dan wel andere soort straffen zijn opgelegd, ziet het hof geen aanleiding tot een andere strafoplegging te komen. De feiten, omstandigheden en achtergronden in de door de verdediging aangehaalde zaken zijn anders dan in deze zaak, waarbij de ernst van de door verdachte gepleegde feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 712.708,67, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
  • vergoeding daggeld ziekenhuis ad € 2.072,00;
  • vergoeding mantelzorg i.d.z.v. huishoudelijke hulp ad € 3.159,00;
  • vergoeding zelfredzaamheid eigen woning ad € 4.284,00;
  • beschadigde kleding en schoenen ad € 1.457,68;
  • medische kosten en reiskosten ad € 1.735,99;
  • stelpost ad € 500.000,00;
  • immateriële schade ad € 200.000,00.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 207.566,99,00, bestaande uit € 7.566,99 aan materiële schade (vergoeding daggeld ziekenhuis, vergoeding mantelzorg, beschadigde kleding en schoenen tot een bedrag van
€ 600,00 en medische kosten en reiskosten) en € 200.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering aangepast met dien verstande dat zij nog enkel de navolgende schadeposten en -bedragen vordert:
  • vergoeding daggeld ziekenhuis ad € 2.072,00;
  • vergoeding mantelzorg i.d.z.v. huishoudelijke hulp ad € 3.159,00;
  • vergoeding zelfredzaamheid eigen woning ad € 195,98;
  • beschadigde kleding en schoenen ad € 1.457,68;
  • medische kosten ad € 1.536,99
  • reiskosten ad € 702,00;
  • immateriële schade ad € 200.000,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering integraal zal toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het verweer dat de verdediging in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft gevoerd en het hof verzocht deze als herhaald in de zaak tegen de verdachte te beschouwen.
In de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] heeft de verdediging primair, in verband met de bepleite vrijspraak, bepleit dat het hof de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de vordering van de benadeelde partij afwijst. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet degene is geweest die een onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij heeft gepleegd, nu vast staat dat hij niet de schutter is geweest. De verdachte heeft enkel een wapen bij zich gehad en dit handelen van de verdachte staat in een te ver verwijderd verband met het ontstaan van de schade.
Meer subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de gevorderde immateriële schade bepleit dat het hof het gevorderde bedrag zal matigen, gelet op het aandeel van de gedragingen van de verdachte ten aanzien van het onrechtmatig handelen waardoor de schade is geleden, de psychische gevolgen voor de benadeelde partij niet zijn onderbouwd en de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie zien op ernstigere feiten dan onderhavige.
Ten aanzien van de gevorderde materiele schade heeft de verdediging bepleit dat deze kan worden toegewezen met dien verstande dat het hof met de rechtbank bij de schadepost ‘beschadigde kleding en schoenen’, gebruikt maakt van de schattingsbevoegdheid, nu niet reëel is om de nieuwprijs van de kleding en de schoenen te vragen.
Het hof overweegt als volgt.
Nu het hof wettig en overtuigend bewezenverklaard acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag jegens de benadeelde partij [slachtoffer] en het door de benadeelde partij gevorderde ziet op schade die hij door dit bewezenverklaarde handelen heeft geleden, verwerpt het hof het primair en subsidiair gevoerde verweer. Gelet op de door het hof vastgestelde wezenlijke bijdrage die de verdachte heeft geleverd aan het onrechtmatig handelen jegens [slachtoffer] , ziet het hof evenmin aanleiding om te bepalen dat het gevorderde bedrag voor de verdachte gematigd dient te worden.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks de gevorderde materiële schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ook voldoende is onderbouwd, niet (voldoende gemotiveerd) is betwist en een wettelijke grondslag kent. Het hof acht de verdachte dan ook aansprakelijk voor deze schade en zal de vordering op dit punt toewijzen.
Immateriële schade
Voor het hof is komen vast te staan dat de gevolgen van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen voor de benadeelde partij groot zijn geweest. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het schietincident lijdt aan een incomplete dwarslaesie. Hierdoor is het leven van [slachtoffer] op verstrekkende wijze veranderd en zal hij niet meer kunnen leven zoals hij gewend was. Zo is het zeer waarschijnlijk dat [slachtoffer] nooit meer zonder hulpmiddelen zal kunnen lopen en afhankelijk blijft van derden in zijn dagelijkse bezigheden. De kwaliteit van leven is voor hem aanzienlijk verminderd als rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Dat de benadeelde partij ook tot op heden dagelijks te kampen heeft met de psychische gevolgen van de schietpartij acht het hof gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde zeer aannemelijk.
Deze ernstige aantasting in de persoon geeft naar het oordeel van het hof recht op vergoeding van immateriële schade. Het hof is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van oordeel dat deze vordering, behoort te worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 200.000,00.
Conclusie
Concluderend wijst het hof de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 209.123,65 bestaande uit € 9.123,65 aan materiële schade en € 200.000,00 aan immateriële schade. De verdachte is naar burgerlijk recht tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het voornoemd toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. Met betrekking tot de toegewezen materiële schade kent het hof de wettelijke rente toe vanaf de datum van de vordering, te weten 1 september 2023, tot aan de dag der algehele voldoening. Met betrekking tot de toegewezen immateriële schade kent het hof de wettelijke rente toe vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan de schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 209.123,65, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, impliciet primair, tenlastegelegde (medeplegen van) poging tot moord heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 (impliciet subsidiair tenlastegelegde) en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 209.123,65 (tweehonderdnegenduizend honderddrieëntwintig euro en vijfenzestig cent)bestaande uit
€ 9.123,65 (negenduizend honderddrieëntwintig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 200.000,00 (tweehonderdduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 209.123,65 (tweehonderdnegenduizend honderddrieëntwintig euro en vijfenzestig cent)bestaande uit
€ 9.123,65 (negenduizend honderddrieëntwintig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 200.000,00 (tweehonderdduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
1 september 2023en van de immateriële schade op
29 oktober 2022.
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.J.M.A. van der Put, voorzitter,
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 17 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en de griffier zijn buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.