ECLI:NL:GHSHE:2025:758

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
200.339.154_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderschapsplan en kinderalimentatie met mediationovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een ouderschapsplan en kinderalimentatie aan de orde zijn. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht de eerdere beschikking te vernietigen en aanpassingen te maken in de afspraken omtrent de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, de verweerder, heeft verweer gevoerd tijdens de mondelinge behandeling die op 22 oktober 2024 plaatsvond. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in deze procedure. Na een schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen besloten om mediation te proberen om hun geschil op te lossen. Het hof heeft de procedure drie maanden aangehouden in afwachting van de uitkomst van de mediation. Op 4 februari 2025 heeft het hof vernomen dat partijen overeenstemming hebben bereikt en deze overeenstemming is vastgelegd in een aanvullend ouderschapsplan. Het hof heeft besloten dat de grieven van de vrouw niet langer worden gehandhaafd en dat de verzoeken worden gewijzigd overeenkomstig de bereikte overeenstemming. De bestreden beschikking is vernietigd en de inhoud van het ouderschapsplan is aan de nieuwe beschikking gehecht. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien partijen een relatie hebben gehad. De beschikking is openbaar uitgesproken op 20 maart 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 maart 2025
Zaaknummer : 200.339.154/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/409043 / FA RK 23-2034
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
en
[bewindvoerder] h.o.d.n. [naam],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [de vrouw] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. L.A.E. Bregonje-Voermans,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
hierna samen te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 21 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 maart 2024, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en onder aanvulling en/of verbetering van gronden te bepalen dat:
  • [minderjarige 2] zal worden ingeschreven op het adres van de vrouw;
  • de man met ingang van 1 januari 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een bedrag van € 320,- per maand dient te voldoen;
  • de wettelijke indexering is uitgesloten tot 1 januari 2025;
  • de vrouw de kinderbijslag ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal ontvangen;
  • de vrouw alle verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voldoet.
Daarnaast verzoekt zij de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Bregonje-Voermans;
  • de man;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier van 26 maart 2024 van mr. F.J.I. van den Branden, de advocaat van de man in eerste aanleg, waarin zij bericht dat zij de man niet langer bijstaat en dat de man in hoger beroep zelf ter zitting mondeling verweer wil voeren;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 november 2023, ingekomen op 7 mei 2024;
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 17 oktober 2024 namens de vrouw;
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 4 februari 2025 namens de vrouw.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De man heeft de kinderen erkend. De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.3.
De kinderen hebben van 13 mei 2020 tot 13 mei 2021 onder toezicht gestaan van [stichting] .
3.4.
In het door partijen gesloten ouderschapsplan, ondertekend op 16 en 18 februari 2022, zijn partijen - voor zover hier van belang - overeengekomen dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben en [minderjarige 2] haar hoofdverblijf bij de man zal hebben. Verder zijn partijen in het ouderschapsplan een co-ouderschapsregeling overeengekomen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de even weken bij de vrouw verblijven en in de oneven weken bij de man. Daarnaast zijn partijen een zorgregeling voor de vakanties en feestdagen overeengekomen.
Ten aanzien van de kinderalimentatie zijn partijen het volgende overeengekomen:
“Zolang beide ouders gebruik maken van bewindvoering kunnen geen nadere afspraken gemaakt worden ten aanzien van de verblijfoverstijgende kosten. Derhalve komen partijen overeen dat, zolang zij beiden, althans een van hen, gebruikt maakt van bewindvoering, ieder de verblijfsoverstijgende kosten voldoet van het kind dat bij hem/haar staat ingeschreven.”
3.5.
De vrouw heeft uit een andere relatie nog een kind, [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] . [jongmeerderjarige] woont bij de vrouw.
3.6.
De man heeft ook uit een andere relatie nog een kind, [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] . [minderjarige 3] woont bij zijn moeder.

4.De beoordeling

4.1.
Na een schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen uitgesproken dat zij willen trachten om door middel van mediation hun geschil te beslechten. In afwachting van de uitkomst van de mediation heeft het hof de procedure drie maanden aangehouden, tot 22 januari 2025.
4.2.
Uit voornoemd V6-formulier van 4 februari 2025 blijkt dat partijen in mediation overeenstemming hebben bereikt, welke overeenstemming zij hebben vastgelegd in een door hen beiden ondertekend “ouderschapsplan aanvulling”. Daarbij is verzocht de overeenstemming in een beschikking op te nemen en de zaak schriftelijk af te doen.
4.3.
Het hof begrijpt uit de overeenstemming die partijen hebben bereikt dat de grieven van de vrouw niet langer worden gehandhaafd en dat zij haar verzoek wijzigt overeenkomstig de bereikte overeenstemming. Het hof zal de aanvulling op het ouderschapsplan aan deze beschikking hechten en dienovereenkomstig beslissen.
4.4.
Het hof zal de proceskosten compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.
4.5.
Dit brengt mee dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en beslist wordt als volgt.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 21 december 2023;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat dat de inhoud van de door partijen onderling getroffen regeling, zoals opgenomen in het aangehechte “Ouderschapsplan aanvulling”, ondertekend door de man en de vrouw, deel uitmaakt van deze beschikking en aan deze beschikking wordt gehecht;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.