ECLI:NL:GHSHE:2025:85

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.345.987_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij haar minderjarige kind onder toezicht is gesteld. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor het kind was, wat leidde tot de ondertoezichtstelling. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat er geen sprake is van een dergelijke bedreiging en dat zij voldoende zorg voor het kind kan bieden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn verweerschrift gesteld dat er wel degelijk zorgen zijn over de opvoedsituatie en de verslavingsproblematiek van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de raad gehoord, evenals de vader en de gecertificeerde instelling. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de zorgen over de ontwikkeling van het kind en de situatie van de moeder. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 januari 2025
Zaaknummer : 200.345.987/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/424872 / JE RK 24-1352
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.T.C.M. Geurts,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als informant wordt aangemerkt:
-
[de vader], hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 september 2024, heeft de moeder naar het hof begrijpt verzocht voormelde beschikking te vernietigen en voor zover opnieuw, rechtdoende, het verzoek van de raad met betrekking tot de ondertoezichtstelling af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2024, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.T.C.M. Geurts;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier in eerste aanleg;
  • het V6-formulier met bijlage namens de moeder, ingekomen ter griffie op 25 september 2024.
2.4.1.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, laat het hof productie 7 en 9 (een eigen relaas van de moeder en haar partner) van de moeder buiten beschouwing, gelet op de twee conclusie leer en de omstandigheid dat het aan de advocaat van de moeder is om de standpunten van de moeder in deze procedure naar voren te brengen.

3.De omvang van het geschil

3.1.
Tijdens de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. De moeder is van rechtswege alleen met het gezag over [minderjarige] belast. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 31 juli 2024 tot 31 juli 2025.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De zaak heeft een internationaal karakter. De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Portugese nationaliteit.
4.1.1.
Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter). Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Het hof zal daarom moeten beoordelen in welke lidstaat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats had op het moment van de procesinleiding, te weten 23 juli 2024.
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] op dat moment (en nog steeds) in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd.
4.1.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Vader als belanghebbende of informant?
4.3.
Anders dan de rechtbank merkt het hof, zoals eveneens besproken tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, de vader niet als belanghebbende maar als informant aan omdat hij een ouder zonder gezag is (ECLI:NL:HR:2014:2665) en de ondertoezichtstelling in dit geval ziet op zorgen over de situatie van de moeder.
Standpunten
4.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . De opvoedsituatie bij de moeder is in orde en er is geen sprake van huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner. De moeder erkent dat de relatie tussen de ouders verstoord is. De moeder heeft geen direct contact met de vader. Ook [minderjarige] heeft op dit moment geen rechtstreeks contact met de vader, maar alleen via videobellen als [minderjarige] bij opa en oma vaderszijde is.
De moeder accepteert de noodzakelijke hulpverlening voldoende zodat hulpverlening in een gedwongen kader niet aangewezen is. Ze werkt mee aan wekelijkse urinecontroles, heeft hulpverlening vanuit [instantie 1] voor haar verslavingsproblematiek, is aangemeld voor traumabehandeling, heeft begeleiding van een psychiater, werkt vier dagen per week en is gestart met een studie. Verder heeft de moeder opvoedondersteuning vanuit [instantie 2] . Ook de partner van de moeder gaat starten met hulp voor zijn verslaving. De moeder staat open voor hulp bij het verbeteren van de onderlinge relatie en communicatie tussen de ouders. Dit is nog niet in het vrijwillig kader geprobeerd. [minderjarige] heeft de hulpverlening van [instantie 3] (taal- en spraakondersteuning) en hij heeft hier veel baat bij. Op dit moment staat [minderjarige] op een wachtlijst om opnieuw te starten met logopedie. Verder gaat hij naar school en buitenschoolse opvang.
4.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Anders dan de moeder stelt, is er wel sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] en accepteert de moederde hulpverlening onvoldoende. De moeder is meerdere malen teruggevallen in cocaïnegebruik en bezoekt niet trouw de bijeenkomsten voor verslavingshulpverlening. Ondanks de wellicht prille positieve ontwikkelingen omtrent het afnemen van urinecontroles en de begeleiding vanuit [instantie 1] heeft de raad door het patroon van de moeder onvoldoende vertrouwen dat de opvoedsituatie stabiel blijft en de moeder geen drugs meer zal gebruiken. De positieve ontwikkeling is pas van korte duur en er is nog geen sprake van een structurele positieve ontwikkeling. Er zijn niet alleen zorgen om de verslavingsproblematiek van de moeder, maar ook zorgen over haar persoonlijke problematiek en de invloed hiervan op de opvoedsituatie waarop het zicht nog ontbreekt, de invloed van de partner van de moeder op de opvoedsituatie, het ontbreken van communicatie en samenwerking tussen de ouders en het contactverlies tussen [minderjarige] en de vader. De zorgen worden versterkt door de recente melding van de politie bij Veilig Thuis omdat de moeder zich onveilig voelde vanwege de agressieve houding van de partner van de moeder.
De moeder lijkt meewerkend maar de zorg blijft dat de moeder vanwege haar beperkte draagkracht en ambivalente houding ten aanzien van de hulpverlening ervoor zorgt dat hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond komt. De ondertoezichtstelling is en blijft noodzakelijk.
4.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Beide ouders staan open voor hulpverlening en werken mee aan de ondertoezichtstelling. De moeder doet goed haar best, werkt en volgt een opleiding. De GI maakt zich wel zorgen over het feit dat dat de ouders niet met elkaar communiceren en dat het hen niet lukt om gezamenlijk afspraken te maken over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Ook zijn er zorgen over de relatie tussen de moeder en haar partner. De GI heeft recent met de moeder en haar partner veiligheidsafspraken gemaakt. Er vinden momenteel veel veranderingen plaats in het leven van de moeder en [minderjarige] nu de moeder met [minderjarige] en haar partner gaat verhuizen en de partner en de moeder beiden recent zijn gestart met hulpverlening. Het is nog te vroeg om de ondertoezichtstelling te beëindigen.
4.7.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Hij stond destijds achter de ondertoezichtstelling omdat hij erg was geschrokken van hetgeen hij vanuit de GI heeft vernomen over de situatie bij de moeder thuis. Nadien volgde ook nog de melding van Veilig Thuis. Voor nu twijfelt de vader of een ondertoezichtstelling nog nodig is. De vader wil graag samenwerken met de moeder in het belang van [minderjarige] en neemt ten aanzien van de ondertoezichtstelling daarom geen nader standpunt in.
Oordeel
4.8.
Het hof overweegt het volgende.
4.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.8.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW.
4.8.3.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hoewel het hof zeker oog heeft voor de positieve ontwikkelingen die de moeder heeft doorgemaakt, is het hof van oordeel dat deze situatie nog erg pril is. Dit betekent dat de komende maanden gekeken moet worden of deze positieve ontwikkelingen blijvend zijn, teneinde een stabiele en veilige omgeving voor [minderjarige] te creëren. Er zijn nog veel zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder thuis, het middelengebruik van de moeder en de terugvallen in gebruik, de recente Veilig Thuis melding in verband met een onveilige situatie tussen de moeder en haar partner, de verstoorde ouderrelatie en het contactverlies tussen [minderjarige] en zijn vader. Ook heeft het hof niet de overtuiging dat de moeder in het vrijwillig kader de hulpverlening voldoende zal accepteren mede vanwege haar beperkte draagkracht en haar wisselende houding ten aanzien van de hulpverlening. Het hof acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk om de ernstige ontwikkelingsbedreiging af te wenden.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 juli 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.D.M. van der Linden en G.M. Goes en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.