ECLI:NL:GHSHE:2025:859

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
200.349.094_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige 1]. De moeder van [minderjarige 1] heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 september 2024 aangevochten, waarin [minderjarige 1] onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) voor een periode van één jaar. De moeder betwist dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en stelt dat zij in staat is om voor hem te zorgen zonder ondertoezichtstelling. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter ernstige zorgen geuit over de opvoedsituatie van [minderjarige 1], waaronder zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en de leefomstandigheden in de woning van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in de situatie en niet adequaat samenwerkt met de hulpverlening. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de aanhoudende zorgen over [minderjarige 1]. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige 1] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 maart 2025
Zaaknummer : 200.349.094/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/425926 / JE RK 24-1543
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.T.C.M. Geurts,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ),
geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 december 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking, voor wat betreft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad met betrekking tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 24 februari 2025, heeft de GI verzocht het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 februari 2025, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Geurts;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 september 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is, op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , [minderjarige 1] geboren.
[de vader] heeft [minderjarige 1] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 1] uit.
[minderjarige 1] woont bij de moeder.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder met [de vader] (hierna: de vader) is, op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) geboren.
De vader heeft [minderjarige 2] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 2] uit.
[minderjarige 2] woont sinds 2022 bij de vader.
3.3.
De raad heeft de rechtbank verzocht om [minderjarige 1] voor een periode van één jaar onder toezicht te stellen van de GI.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 27 september 2024 tot 27 september 2025.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing van de rechtbank niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert– samengevat – het volgende aan.
Er wordt niet aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voldaan. [minderjarige 1] wordt niet ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Voor [minderjarige 1] heeft de moeder geen hulp nodig. [minderjarige 1] doet het goed op zijn nieuwe school en thuis. De moeder kan haar eigen zaken regelen. Zij heeft zelfstandig een uitkering aangevraagd en termijnafspraken gemaakt om haar schulden af te lossen. De moeder weet bovendien via de huisarts/ praktijkondersteuner en [instantie 1] de hulpverlening te vinden wanneer zij hulp nodig heeft. Een ondertoezichtstelling heeft geen meerwaarde omdat zij hulpverlening in het vrijwillig kader accepteert. Dat de moeder de intake bij [instantie 2] heeft afgehouden, komt omdat zij eerst de uitkomst van dit hoger beroep wil afwachten. Zij weet ook niet waarom een traject bij [instantie 2] nodig is. De moeder erkent dat de huidige woning niet geschikt is voor [minderjarige 1] en de moeder wonen schuin tegenover een vestiging van het [instantie 9] en [instantie 3] . [minderjarige 1] mag daarom niet alleen buiten spelen. De moeder wil naar [plaats] verhuizen om daar een nieuwe start met [minderjarige 1] te kunnen maken. Zij heeft recent door middel van een woningruil een woning in [plaats] gevonden en zij gaat in april het huurcontract daarvoor tekenen. De verhuizing zal in de zomervakantie plaatsvinden zodat [minderjarige 1] daarna op zijn nieuwe school kan starten. De moeder heeft ‘via via’ een baan in de schoonmaak gevonden. De moeder betwist dat zij soms verward of chaotisch reageert, waardoor een gesprek moeilijk op gang komt. Zij is herstellende van een burn-out die zij van alle stress, haar belaste verleden en de huidige situatie heeft gekregen.
3.7.
De raad voert– samengevat – het volgende aan.
Een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is noodzakelijk. [minderjarige 1] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De grootste zorgen over [minderjarige 1] zijn gelegen op sociaal-emotioneel gebied (waaronder parentificatie, onvoldoende toekomen aan zijn ontwikkeling en onvoldoende stimulatie). School constateert dat [minderjarige 1] niet tot leren komt, dat [minderjarige 1] veel ziek is en kinderlijk gedrag en vluchtgedrag vertoont. Wanneer er op school een conflict ontstaat, dan zoekt de moeder een andere school voor [minderjarige 1] . Daarnaast bestaan er zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] . Hij weet niet wie zijn vader is. [minderjarige 1] heeft geen tot weinig contact met zijn halfbroer [minderjarige 2] , terwijl hij dat wel graag wil. Bovendien is sprake van een kwetsbaar systeem en bestaan er veel onduidelijkheden over de opvoedsituatie bij de moeder. [minderjarige 1] groeit op in een onwenselijke omgeving gezien de staat van de woning en de zorgen over het psychisch welzijn en de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder is onvoldoende bereid en in staat om hulpverlening in het vrijwillig kader te accepteren. Zij lijkt onvoldoende inzicht te hebben in haar eigen handelen en zij ziet de zorgen van anderen over [minderjarige 1] niet. Daarnaast accepteert de moeder alleen hulpverlening die zij zelf nodig vindt; dit gaat met name om hulpverlening voor praktische zaken. Hulpverlening voor [minderjarige 1] komt in het vrijwillig kader daardoor niet van de grond. De zorgen over [minderjarige 1] zijn nog steeds actueel en nemen zelfs toe. De woonsituatie van de moeder is grotendeels ongewijzigd. De moeder heeft geen stukken overgelegd van de door haar gestelde verhuizing naar [plaats] . Verder zijn er in de afgelopen jaren verschillende vormen van hulpverlening aan de moeder aangeboden en/of betrokken geweest (gezinsmanagement, een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder en observatietraject bij [instantie 4] , [instantie 3] , [instantie 5] , [instantie 6] , [instantie 7] en [instantie 8] ). Bovendien heeft de raad in 2018 en 2020 onderzoeken naar een kinderbeschermingsmaatregel uitgevoerd, waarbij er uiteindelijk werd terugverwezen naar het vrijwillig kader en daarna opnieuw zorgen over [minderjarige 1] ontstonden. Een gedwongen kader is daarom nu noodzakelijk.
3.8.
De GI voert– samengevat – het volgende aan.
De bestreden beschikking is op de juiste gronden afgegeven. De GI onderschrijft de in het verzoekschrift van de raad aangevoerde gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] . De GI heeft ernstige zorgen over de opgroeisituatie van [minderjarige 1] . Deze zorgen zijn sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling niet verminderd. De GI heeft tijdens een huisbezoek geconstateerd dat er geen vloer in de woning ligt en dat er een tweepersoonsbed in de woonkamer staat. De moeder en [minderjarige 1] maken geen gebruik van de bovenverdieping omdat [minderjarige 1] bang is. Verder heeft [minderjarige 1] veel meegemaakt, wordt [minderjarige 1] door de moeder ‘strak gehouden’, heeft [minderjarige 1] geen vrienden en mag hij niet buitenspelen. [minderjarige 1] is vaak alleen en vermaakt zich dan met de telefoon van de moeder. Het is moeilijk om met de moeder tot afspraken te komen. De moeder verzet gemaakte afspraken of zij verschijnt niet. De GI heeft de moeder hiervoor op 7 november 2024 een vooraankondiging Schriftelijke Aanwijzing gegeven. Op 5 december 2024 heeft de GI een melding van Veilig Thuis (hierna: VT) ontvangen over geluidsoverlast in de woning. De GI heeft de VT-melding met [minderjarige 1] besproken. [minderjarige 1] heeft hierover aangegeven dat de moeder vaak stress heeft en dat zij dan boos kan worden. De moeder heeft de laatste tijd meer stress en zij wordt daardoor vaker boos. [minderjarige 1] is niet bang voor de moeder, maar hij is soms wel bang voor wat er kan gebeuren. De GI heeft passende hulpverlening voor de moeder en [minderjarige 1] gezocht; dit heeft langer geduurd dan verwacht. Inmiddels heeft de GI de moeder en [minderjarige 1] aangemeld voor het traject MST-CAN bij [instantie 2] . Het intakegesprek staat inmiddels gepland. De moeder heeft de GI echter gevraagd om haar met rust te laten totdat het hoger beroep is geweest. De GI heeft de moeder op 7 maart 2025 een vooraankondiging Schriftelijke Aanwijzing gegeven. Indien de moeder desondanks de uitkomst van dit hoger beroep wil afwachten alvorens een intakegesprek bij [instantie 2] kan plaatsvinden, dan gaat de GI op korte termijn over tot het geven van een Schriftelijke Aanwijzing.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is. Uit onder meer het rapport van de raad van 21 augustus 2024 en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat [minderjarige 1] op meerdere gebieden ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De grootste zorgen over [minderjarige 1] zijn gelegen op sociaal-emotioneel gebied (waaronder parentificatie, onvoldoende toekomen aan zijn ontwikkeling, onvoldoende stimulatie). School constateert dat [minderjarige 1] niet tot leren komt, hij niet veel vriendjes in de klas heeft, dat [minderjarige 1] veel ziek is, kinderlijk gedrag (kruipen en rollen over de vloer) en vluchtgedrag vertoont. Verder bestaan er zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] omdat hij niet weet wie zijn biologische vader is en hij geen tot weinig contact heeft met zijn halfbroer [minderjarige 2] . Ook bestaan er ernstige zorgen over de opvoedomgeving van [minderjarige 1] . Deze zorgen hebben betrekking op de (emotionele) beschikbaarheid van de moeder voor [minderjarige 1] , het gedrag van de moeder (onrustig en verward gedrag) en de huidige leefomgeving van de moeder en [minderjarige 1] (de woning is niet schoon, oogt niet onderhouden, de vloeren zijn kaal). Dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij in de zomervakantie met [minderjarige 1] naar [plaats] gaat verhuizen, maakt niet dat niet langer sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] . Uit het voorgaande volgt immers dat de grote zorgen over [minderjarige 1] niet alleen zien op de woning. Nog daargelaten dat de moeder op geen enkele wijze met onderliggende stukken heeft aangetoond dat zij concreet en daadwerkelijk een andere woning voor haar en [minderjarige 1] in [plaats] heeft gevonden en zij dit in het verleden al vaker heeft gesteld.
3.9.3.
Het hof is verder van oordeel dat de hiervoor genoemde ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] niet in het vrijwillig kader kan worden weggenomen. Gebleken is dat de moeder de hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende accepteert. Zo heeft er in het verleden al twee keer een onderzoek naar een kinderbeschermings-maatregel plaatsgevonden, waarna is terugverwezen naar het vrijwillig kader. Er werden vervolgens tevergeefs verschillende vormen van hulpverlening ingezet waarna opnieuw zorgen over [minderjarige 1] (en de moeder) ontstonden. Daarbij komt dat de moeder geen probleeminzicht heeft; dit blijkt ook uit de eigen waarnemingen van het hof tijdens de mondelinge behandeling. Zo heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hulpverlening voor [minderjarige 1] niet nodig is omdat het goed met hem gaat, terwijl duidelijk is dat het niet goed gaat met [minderjarige 1] . Ook werkt de moeder tot op heden niet, althans onvoldoende mee aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De GI heeft inmiddels al twee vooraankondigingen Schriftelijke Aanwijzing (op 7 november 2024 en op 7 maart 2025) afgegeven omdat de moeder de afspraken afzegt of zij zonder bericht niet op afspraken verschijnt. Hulpverlening in het vrijwillig kader is daardoor ontoereikend. Dit maakt dat de rechtbank terecht het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] heeft toegewezen. Het hof wil benadrukken dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat de moeder alsnog haar medewerking gaat verlenen aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de door de GI ingeschakelde hulpverlening, nu dit in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 september 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 27 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.