ECLI:NL:GHSHE:2025:86

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.344.606_01 en 200.344.606_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en kinderalimentatie tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige kind is vastgesteld. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.M. Hoelbeek, verzet zich tegen de omgangsregeling, die volgens haar niet in het belang van het kind is, gezien de gewelddadige incidenten uit het verleden en de psychische problematiek van de vader. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.W.F. van Wijk, heeft geen verweerschrift ingediend en pleit voor contactherstel, waarbij hij stelt dat de veiligheid van het kind gewaarborgd kan worden door een begeleide omgangsregeling (BOR3). Het hof heeft op 16 januari 2025 uitspraak gedaan, waarbij het de beschikking van de rechtbank bekrachtigt en de moeder niet-ontvankelijk verklaart in haar verzoek tot schorsing van de beschikking. Het hof oordeelt dat omgang tussen de vader en het kind in het belang van het kind is, ondanks de zorgen van de moeder. Het hof benadrukt dat het van belang is dat het kind zijn vader leert kennen, nu hij de vader al geruime tijd niet heeft gezien. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 januari 2025
Zaaknummers : 200.344.606/01 en 200.344.606/02
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/325408 / FA RK 23-4744
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M. Hoelbeek,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2024, heeft de moeder verzocht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • in het incident: de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen totdat in onderhavig hoger beroep een onherroepelijke beslissing genomen;
  • in hoger beroep: de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende
  • primair: het verzoek van de vader tot omgang met [minderjarige] alsnog af te wijzen;
  • subsidiair: indien het hof van oordeel is dat de begeleide omgang in het belang van [minderjarige] is, voorafgaand aan een daaromtrent te nemen beslissing aan de raad een onvoorwaardelijke opdracht te verstrekken om te onderzoeken of omgang tussen de vader en [minderjarige] verantwoord is en of zulks in belang van [minderjarige] is, en zo ja, hoe een omgangsregeling eruit moeten zien (op welke wijze en met welke frequentie);
  • met zowel in hoger beroep, primair en subsidiair, als in incident, veroordeling van de vader, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van de integrale proceskosten van de moeder in zowel eerste aanleg, als in hoger beroep, dan wel tot betaling van de proceskosten conform het liquidatietarief, dan wel tot betaling van de proceskosten zoals het hof in goede justitie juist acht, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van de algehele voldoening.
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hoelbeek;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Wijk;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlage d.d. 23 september 2024 namens de vader;
  • het V6-formulier met bijlagen d.d. 31 oktober 2024 namens de moeder.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben tot medio 2022 een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.

4.De omgang van het geschil

4.1.
De vader heeft bij inleidend verzoekschrift van 14 december 2023 verzocht een verdeling van zorg- en opvoedtaken vast te stellen en de vader naast de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] .
4.2.
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en verzocht tot afwijzing van de verzoeken van de vader. De moeder heeft zelfstandig verzocht om vaststelling van kinderalimentatie door de vader te betalen.
4.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder therapeutische begeleiding van de [instantie 1] (BOR-traject niveau 3), waarbij de invulling van het BOR-traject wordt overgelaten aan de [instantie 1] ;
  • de raad verzocht om de rapportage van de [instantie 1] omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen;
  • de raad een voorwaardelijke opdracht gegeven om onderzoek te doen en advies uit te brengen over de omgangsregeling, indien de raad daartoe na ontvangst van de eindrapportage van de [instantie 1] aanleiding ziet;
  • de raad verzocht, indien het BOR-traject niet is gestart of vroegtijdig wordt afgesloten, de rechtbank daarvan op de hoogte te stellen;
  • de beslissingen ten aanzien van de definitieve omgangsregeling, het gezag en de kinderalimentatie aangehouden.
4.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Omgang tussen de vader en [minderjarige] is niet in het belang van [minderjarige] . Het is onwenselijk dat de moeder gedurende het hoger beroep is gehouden om mee te werken aan de voorlopige omgangsregeling. Gelet op de vele (gewelddadige) incidenten in het verleden is de moeder er niet van overtuigd dat de veiligheid van [minderjarige] gedurende begeleide omgang voldoende is gewaarborgd. De vader is agressief geweest op feestjes waar familie van de moeder aanwezig was, zodat niet valt in te zien waarom de vader zich wel zou kunnen beheersen wanneer slechts een jeugdzorgwerker aanwezig is. De vader heeft de moeder in het verleden veelvuldig bedreigd en er hebben incidenten plaatsgevonden waarbij hij zich agressief jegens de moeder heeft gedragen. De moeder heeft aangifte gedaan jegens de vader voor bedreiging met een mes. De moeder is in verband hiermee een artikel 12 Sv-procedure gestart. De vader heeft suïcidale gedachten geuit en hij kampt met psychische problematiek. Er dient een raadsonderzoek plaats te vinden alvorens kan worden beslist over de geschiktheid van de vader tot omgang met [minderjarige] , en dus voordat wordt gestart met een begeleide omgangsregeling. Dit zou recht doen aan de verplichting uit artikel 19 lid 1 IVRK. De stelling van de raad dat een raadsonderzoek waarschijnlijk tot de conclusie zal leiden dat er een BOR moet komen betreft slechts een inschatting van het mogelijke resultaat van het onderzoek. Niet valt uit te sluiten dat een uitgebreid raadsonderzoek, waarbij informatie van justitie, hulpverlening en het netwerk van de vader betrokken wordt zal leiden tot de conclusie dat omgang met de vader niet in het belang van [minderjarige] is. Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook een voorlopige begeleide omgangsregeling bepaald zonder eerst een raadsonderzoek te gelasten. De moeder is bang dat het leven van [minderjarige] overhoop wordt gehaald als het contact met de vader wordt hervat. Het opstarten van omgang is enkel verantwoord indien is vastgesteld dat dat in het belang van [minderjarige] is, en wanneer tevens blijkt dat de vader intrinsiek is gemotiveerd om een band met [minderjarige] op te bouwen en zijn vaderrol serieus op te pakken. De vader heeft op geen enkele manier onderbouwd hoe hij zich heeft ontwikkeld in het afgelopen jaar. [minderjarige] heeft de vader sinds maart 2023 niet gezien. Hij weet niet wie de vader is en noemt zijn stiefvader papa. De rechtbank heeft verzuimd te beoordelen of het recht op omgang met [minderjarige] dient te worden ontzegd. De moeder heeft voldoende indicatoren gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] ernstig nadeel kan opleveren voor zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling, de vader kennelijk ongeschikt is of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang en de omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Dit moet leiden tot afwijzing van het verzoek tot omgang.
5.2.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg was al duidelijk dat de moeder niet zou meewerken aan een BOR3-traject. Desondanks heeft de rechtbank een voorlopige begeleide omgangsregeling vastgesteld. Gebleken is dat de moeder inderdaad niet heeft meegewerkt. De raad heeft partijen bericht dat er een onderzoek wordt gestart. Dit zal niet lukken voor de door de rechtbank aangegeven termijn van 6 januari 2025. In het verslag van [instantie 2] is het advies aan de moeder gegeven om hulpverlening aan te gaan. Dat is niet gebeurd. De moeder blijft naar de vader wijzen. Zij staat niet open voor de vader in het leven van [minderjarige] . De moeder informeert de vader niet over hoe het met [minderjarige] gaat. De rechtbank heeft op goede gronden de beschikking gegeven en het advies van de raad opgevolgd. Er moet zo snel mogelijk contactherstel plaatsvinden, de procedure duurt nu al een jaar. De voorlopige omgangsregeling is noodzakelijk en de veiligheid kan niet meer gewaarborgd worden dan tijdens een BOR3-traject. De vader vreest dat het nog lang zal duren voordat er omgang opgestart kan worden. Wellicht is een kinderbeschermingsmaatregel in dit kader noodzakelijk. De vader ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
5.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Naar aanleiding van het verslag van [instantie 2] waaruit blijkt dat de BOR is afgesloten gaat de raad een onderzoek starten. De raad heeft eerst de mondelinge behandeling in hoger beroep afgewacht, het onderzoek zal nu zo snel mogelijk gestart worden. De raad ziet dat de vader erkent dat er in het verleden veel is gebeurd en dat dit veel impact heeft op de moeder. De raad geeft de moeder het advies om hulpverlening aan te gaan om de gebeurtenissen te verwerken. Daarbij is het belangrijk dat de moeder zo snel mogelijk start met statusvoorlichting voor [minderjarige] . Hoewel een raadsonderzoek verdiepend kan werken om te onderzoeken wat voor de lange termijn nodig is voor omgang, is het advies voor de korte termijn onveranderd gebleven: er dient zo snel mogelijk contactherstel te komen. De zorg van de moeder over de veiligheid van [minderjarige] is begrijpelijk, maar de meest veilige kaders voor begeleide omgang is een BOR3-traject. De rechtbank heeft een goede beslissing genomen. Ook als de vader op een later moment niet betrouwbaar blijkt in de nakoming van de omgang is het toch belangrijk om de omgang op te starten, omdat het van belang is dat dit dan een eigen ervaring van het kind is.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
Schorsingsverzoek (zaaknr. 200.344.606/02)
5.4.1.
Nu het hof in deze beschikking tevens uitspraak doet in de hoofdzaak heeft de moeder geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek door het hof. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het schorsingsverzoek.
Inhoudelijke beoordeling (zaaknr. 200.344.606/01)
5.4.2.
Aangezien de vader [minderjarige] heeft erkend, is hij de juridische ouder van [minderjarige] . Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, tenzij zich één of meer van de in dat artikel genoemde uitzonderingsgronden voordoen.
5.4.3.
Het hof stelt met de raad vast dat het uitgangspunt is dat omgang tussen [minderjarige] en de vader in het belang van [minderjarige] is. De zorgen van de moeder over de veiligheid van [minderjarige] gedurende de omgang worden ondervangen door de (veiligheids)maatregelen die een BOR3-traject met zich meebrengt. De zorgen van de moeder over een mogelijke verlieservaring voor [minderjarige] als de vader de afspraken niet nakomt zijn begrijpelijk, maar dit is ook na een raadsonderzoek niet uit te sluiten. Bovendien is, zoals de raad heeft toegelicht tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, een eventuele verlieservaring minder schadelijk dan het niet opstarten van omgang. [minderjarige] is drie jaar oud en heeft de vader de helft van zijn leven niet gezien. [minderjarige] weet niet meer wie zijn vader is. Het is van belang dat er zo snel mogelijk omgang gaat plaatsvinden. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het op voorhand duidelijk is dat omgang met de vader niet in het belang van [minderjarige] is. Een BOR3-traject acht het hof passend.
Ten aanzien van de twee uitspraken die de advocaat van de moeder heeft aangehaald (ECLI:NL:GHSHE:2022:2253 en ECLI:NL:RBLIM:2024:6582) merkt het hof op dat daar sprake is van aanmerkelijk andere situaties en het hof komt in deze procedure tot een andere beslissing.
5.4.4.
Duidelijk is geworden dat het BOR3-traject niet van de grond is gekomen omdat de moeder haar medewerking weigerde en het traject daarom is afgesloten door [instantie 2] . In deze situatie heeft de rechtbank voorzien door de raad de voorwaardelijke opdracht te geven om een onderzoek te doen naar de omgangsregeling indien de raad daar na de eindrapportage van de BOR aanleiding toe ziet. Op 19 augustus 2024 heeft de raad partijen bericht een onderzoek te starten. Hoewel dit raadsonderzoek om voor het hof onbegrijpelijke redenen nog niet is gestart, is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat dit onderzoek zal starten. Nu er nog steeds geen contactherstel heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat een raadsonderzoek aangewezen is.
5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
5.6.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.344.606/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
in de zaak met zaaknummer 200.344.606/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 mei 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, G.M. Goes en M.A. Stammes en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.