ECLI:NL:HR:1927:167

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 1927
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
30909
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Jhr. de Savornin Lohman
  • Savelberg
  • Jhr. Feith
  • Ort
  • Taverne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis wegens onvoldoende motivering in een zaak over aanstootgevende afbeeldingen

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage, dat op 20 januari 1927 werd gewezen. De zaak betreft een requirant die was veroordeeld tot een geldboete van tien gulden en een vervangende hechtenis van vier dagen wegens het voorhanden hebben van geschriften die aanstootgevend waren voor de eerbaarheid, in strijd met artikel 12d van de Algemeene Politieverordening voor 's-Gravenhage. De veroordeling was gebaseerd op een afbeelding van een vrouw met een ontbloot bovenlichaam in een weekblad, dat de requirant ten verkoop voorhanden had.

De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van de Kantonrechter niet voldoende met redenen is omkleed. De aantekeningen van het mondeling vonnis bevatten geen nadere beschrijving van de afbeelding en geven geen reden waarom de Kantonrechter deze aanstootgevend achtte. Hierdoor is de bewezenverklaring niet voldoende onderbouwd. De Rechtbank heeft, door de uitspraak van de Kantonrechter te bevestigen in plaats van deze te vernietigen, artikel 359 in samenhang met artikelen 339, 350, 358, 423 en 425 van het Wetboek van Strafvordering geschonden. Dit leidt tot de conclusie dat de uitspraak nietig is.

De Hoge Raad vernietigt het vonnis en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat deze opnieuw kan worden berecht. De uitspraak is gedaan door de Hoge Raad der Nederlanden op 9 mei 1927, met de betrokken rechters en de griffier aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

No 30909.
DE HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN,
Op het beroep van
[requirant], geboren te
[geboorteplaats][geboortedatum] 1887 en aldaar wonende, requirant van cassatie tegen een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage van den twintigsten Januari 1927, houdende bevestiging in hooger beroep van een mondeling vonnis van het Kantongerecht aldaar van 18 November 1926, waarbij hij wegens het te 's-Gravenhage op plaatsen voor openbaar verkeer bestemd, geschriften, aanstootelijk voor de eerbaarheid, ten verkoop voorhanden hebben, met toepassing van de artikelen 12 d en 45 der Algemeene Politieverordening voor 's-Gravenhage, 23 van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot eene geldboete van tien gulden en eene vervangende hechtenis van vier dagen;
Gehoord het verslag van den Raadsheer
Jhr. Feith;
Gezien de insinuatie, namens den Procureur-Generaal aan den requirant beteekend, ter kennisgeving van den dag, voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gehoord den Advocaat-Generaal
Berger, namens den Procureur-Generaal, in zijne conclusie, strekkende tot vernietiging der bestreden uitspraak en tot verwijzing der zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, ten einde op het bestaande hooger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan;
Overwegende dat noch bij de aanteekening van het beroep, noch naderhand door of vanwege den requirant eenige gronden voor dat beroep zijn aangevoerd;
Overwegende evenwel ambtshalve:
dat bij het in hooger beroep bevestigde vonnis des Kantonrechters, overeenkomstig het bij de inleidende dagvaarding telastegelegde, met qualificatie en strafoplegging als voorzegd, bewezen is verklaard, dat requirant op 30 September 1926 des namiddags omstreeks 4.50 te 's-Gravenhage, op den voor het openbaar verkeer bestemden weg het Stationsplein, ten verkoop voorhanden heeft gehad een geschrift, getiteld het weekblad "P. A. N.", waarvan in het nummer van 2 October 1926 op blz. 7 voorkwam eene voor de eerbaarheid aanstootelijk zijnde afbeelding, voorstellende eene vrouw met geheel ontbloot bovenlichaam aan de borstzijde; dat artikel 12 d der toegepaste verordening, voor zoover ten deze van belang, verbiedt het te 's-Gravenhage op plaatsen, voor openbaar verkeer bestemd, geschriften, aanstootelijk voor de eerbaarheid, ten verkoop voorhanden hebben;
dat de dagvaarding door den Kantonrechter, en in hooger beroep door de Rechtbank, kenlijk in dezen zin is verstaan, dat daarbij feitelijk is telastegelegd, dat in het geschrift, hetwelk requirant ten verkoop voorhanden had, eene afbeelding voorkwam van eene vrouw met geheel ontbloot bovenlichaam aan de borstzijde, welke afbeelding tevens voor de eerbaarheid aanstootelijk was;
dat blijkens de aanteekeningen van het mondeling vonnis de daarin voorkomende bewezenverklaring onder meer steunt op de "eigen waarneming van den Rechter ten aanzien van de afbeelding in het door den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie overgelegde weekblad voormeld;"
dat voornoemde aanteekeningen evenwel noch eenige nadere beschrijving der bij de dagvaarding bedoelde afbeelding behelzen, noch eene redengeving, waarom de Kantonrechter haar voor de eerbaarheid aanstootelijk achtte;
dat diens uitspraak dus niet voldoende met redenen is omkleed en de Rechtbank, door die uitspraak, instede van haar te vernietigen, te bevestigen, artikel 359 in verband met de artikelen 339, 350, 358, 423 en 425 van het Wetboek van Strafvordering heeft geschonden, hetgeen volgens het laatste lid van eerstgemeld artikel nietigheid medebrengt;
Vernietigt het vonnis door de Arrondissements-Rechtbank te
's-Gravenhageden 20sten Januari 1927 in deze zaak gewezen;
Rechtdoende krachtens artikel 106 der Wet op de Rechterlijke Organisatie:
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te
's-Gravenhage, ten einde haar op het bestaande hooger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Gewezen te 's-Gravenhage bij de Heeren Jhr. de Savornin Lohman, President, Savelberg, Jhr. Feith, Ort en Taverne, Raden, in bijzijn van den Griffier Prager, die dit arrest hebben ondertekend, en door den President voornoemd uitgesproken ter openbare terechtzitting van den negenden Mei 1900 Zeven en Twintig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heeren, alsmede van den Advocaat-Generaal Berger.