ECLI:NL:HR:1971:2

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 1971
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
65831
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Loos
  • J. Kazemier
  • W. Moons
  • A. van Dijk
  • J. van der Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over diefstal met valse sleutel in zeemlederfabriek te Teteringen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de rekwirant, geboren in 1938 en werkzaam als schilder, die was gedetineerd in het Huis van Bewaring te 's-Hertogenbosch. Hij was in hoger beroep veroordeeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats delict was verkregen door middel van een valse sleutel. De rekwirant had samen met een medeverdachte, [betrokkene 1], op 31 januari 1970 de zeemlederfabriek in Teteringen betreden door de toegangsdeur met een valse sleutel te openen. Het Hof had hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en drie maanden, met vrijspraak voor andere tenlasteleggingen.

De rekwirant stelde in cassatie dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat hij zich de toegang tot de fabriek had verschaft met een valse sleutel. Hij voerde aan dat de sleutel die hij gebruikte, niet als een valse sleutel kon worden aangemerkt, omdat deze wel de deur kon openen, maar niet kon sluiten. De Hoge Raad overwoog dat een sleutel die niet voor het openen van een bepaald slot bestemd is, maar wel daartoe gebruikt wordt, het karakter van een valse sleutel heeft. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de rekwirant en [betrokkene 1] zich de toegang tot de fabriek hadden verschaft door opzettelijk met een valse sleutel de toegangsdeur te openen.

De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, omdat de rekwirant niet had aangetoond dat het Hof bij zijn beslissing was uitgegaan van een onjuiste opvatting van het recht. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de rekwirant door het Gerechtshof, en de rekwirant bleef veroordeeld voor de diefstal in de zeemlederfabriek te Teteringen.

Uitspraak

18 mei 1971
No. 65831
v.D.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van
[rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1938, van beroep schilder, wonende te [woonplaats], ten tijde van het bestreden arrest gedetineerd in het Huis van Bewaring te 's-Hertogenbosch, rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 december 1970, waarbij in hoger beroep, met vernietiging van een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Breda van 12 oktober 1970, rekwirant wegens "Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van een valse sleutel en van braak", onder aanhaling van de artikelen 10, 27, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van één jaar en drie maanden, met vrijspraak van de rekwirant van hetgeen hem bij inleidende dagvaarding sub II is telastegelegd en van hetgeen hem bij inleidende dagvaarding sub I meer of anders is telastegelegd dan bij het bestreden arrest als bewezen is aangenomen;
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt, ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gelet op de middelen van cassatie, namens de rekwirant voorgesteld bij schriftuur en toegelicht bij pleidooi, luidende:
"I Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, 90 en 311 van het Wetboek van Strafrecht alsmede verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven, door te overwegen en te beslissen gelijk in voormeld arrest is weergegeven, ten onrechte, omdat het Hof door aan te nemen en/of er van uit te gaan dat requirant tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] zich de toegang tot de ten processe bedoelde fabriek hebben verschaft door middel van een valse sleutel, niet heeft beraadslaagd en beslist op grondslag der telastelegging, aangezien uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt en/of slechts kan blijken dat door requirant is gebruikt een sleutel waarmede hij de toegangsdeur wel kon openen maar daarna niet meer kon sluiten, en een zodanige sleutel niet is aan te merken als een valse sleutel in de zin der Wet, en het Hof aldus heeft blijk gegeven van een onjuiste en met de Wet strijdige opvatting omtrent de betekenis van het begrip "valse sleutel",
II Schending en/of verkeerde toepassing van het recht in het bijzonder van de artikelen vermeld onder middel I alsmede verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven, door te overwegen en te beslissen, gelijk in voormeld arrest weergegeven, ten onrechte, omdat het Hof heeft bewezen verklaard dat door requirant tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] de nader in 's Hofs arrest omschreven diefstal is gepleegd, zulks na zich de toegang tot de fabriek verschaft te hebben, door opzettelijk met een valse sleutel de toegangsdeur aan de achterzijde van de fabriek te openen, a) aangezien uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet volgt en/of kan volgen dat ook [betrokkene 1] voornoemd opzettelijk in voege als voorschreven de toegangsdeur heeft geopend althans de opzet tot deze opening heeft gehad, terwijl uit bedoelde bewijsmiddelen evenmin volgt en/of kan volgen dat requirant de wil heeft gehad om de deur samen met [betrokkene 1] aldus te openen, b) aangezien uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet volgt en/of kan volgen dat met een valse sleutel de toegangsdeur is geopend en/of voor deze opening een valse sleutel is gebezigd";
Gehoord de Procureur-Generaal in zijn conclusie strekkende tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende dat het cassatieberoep in algemene bewoordingen is ingesteld, doch als bedoeling van rekwirant moet worden aangenomen dat hij zijn beroep heeft willen beperken tot de uitspraak omtrent het hem bij inleidende dagvaarding sub I telastegelegde voor zover hij daarvan niet is vrijgesproken, nu de namens hem bij schriftuur voorgedragen middelen uitsluitend gericht zijn tegen dat gedeelte van 's Hofs arrest;
Overwegende dat bij inleidende dagvaarding aan rekwirant sub I is telastegelegd:
"dat hij op of omstreeks 31 januari 1970 in de gemeente Teteringen, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1], althans met een ander persoon of met andere personen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit de zeemlederfabriek "Breda", gelegen in pand Hoolstraat 50, een partij zeemlappen, ter waarde van ongeveer f 25.961,26 (vijfentwintig duizend negen honderd één en zestig gulden en zes en twintig cent), toebehorende aan de Vennootschap onder Firma Zeemlederfabriek "Breda", gevestigd te Teteringen, althans aan een ander of anderen dan aan hem - verdachte - of aan een van hen, zulks na zich de toegang tot deze fabriek verschaft te hebben, door opzettelijk met een valse sleutel de toegangsdeur aan de achterzijde van deze fabriek te openen en aldus in deze fabriek binnen te treden, waarna deze [betrokkene 1] de toegangsdeur naar het magazijn (de opslagplaats) bij het slot heeft opengebroken";
Overwegende dat bij het bestreden arrest ten laste van rekwirant bewezen is verklaard:
"dat hij op 31 januari 1970 in de gemeente Teteringen, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit de zeemlederfabriek "Breda", gelegen in pand Hoolstraat 50, een partij zeemlappen, ter waarde van f 25.961,26 (vijfentwintig duizend negen honderd één en zestig gulden en zes en twintig cent), toebehorende aan anderen dan aan hem - verdachte - of aan één van hen, zulks na zich de toegang tot deze fabriek verschaft te hebben, door opzettelijk met een valse sleutel de toegangsdeur aan de achterzijde van deze fabriek te openen en in deze fabriek binnen te treden, waarna deze [betrokkene 1] de toegangsdeur naar de opslagplaats bij het slot heeft opengebroken";
Overwegende dat het Hof deze bewezenverklaring heeft doen steunen op de navolgende bewijsmiddelen:
1. een ambtsedig proces-verbaal nr. M. 10a/70 d.d. 1 juli 1970, opgemaakt door [verbalisant 1], adjudant der rijkspolitie, behorende tot de districtsrecherche te Breda, en [verbalisant 2], opperwachtmeester der rijkspolitie, behorende tot de post Teteringen, zakelijk inhoudende:
a. als verklaring door de rekwirant tegenover verbalisant [verbalisant 1] afgelegd:
"dat hij op 31 januari 1970 in de gemeente Teteringen tezamen met [betrokkene 1], na tezamen met deze het plan om na te noemen diefstal te gaan plegen, besproken te hebben uit de zeemleerfabriek aldaar een partij zeemlappen ter toeëigening heeft weggenomen;
dat zij zich toen de toegang tot die fabriek hebben verschaft, doordat hij, [rekwirant], de toegangsdeur aan de achterzijde van die fabriek met een sleutel, waarmee hij die deur wel kon openen, maar daarna niet meer kon sluiten, heeft geopend, waarna zij die fabriek binnentraden; dat voornoemde [betrokkene 1] vervolgens de toegangsdeur naar de opslagplaats van die zeemlappen bij het slot heeft opengebroken;
dat deze zeemlappen hun niet in eigendom toebehoorden en dat zij van niemand toestemming hadden gekregen om die zeemlappen weg te nemen en zich toe te eigenen";
b. als verklaring door [betrokkene 1] tegenover verbalisanten afgelegd:
"dat [rekwirant] en hij zich op 31 januari 1970 de toegang tot de zeemleerfabriek te Teteringen hebben verschaft, doordat [rekwirant] de toegangsdeur aan de achterzijde van die fabriek met een valse sleutel openmaakte";
2. een ambtsedig proces-verbaal nr. M 10/1970 d.d. 1 april 1970, opgemaakt door [verbalisant 3], wachtmeester der rijkspolitie le klasse, behorende tot de groep Terheijden en de post Teteringen, zakelijk weergegeven inhoudende: als verklaring door [verbalisant 4] tegenover verbalisant afgelegd:
"dat. hij mede-eigenaar is van de zeemlederfabriek "Breda", gevestigd te Teteringen aan de Hoolstraat 50; dat hem op 2 februari 1970 is gebleken dat uit voormelde fabriek is verdwenen een grote partij zeemlappen ter waarde van f 25.961,26; dat deze zeemlappen aan [betrokkene 2] en aan hem geheel in eigendom toebehoorden en dat aan niemand recht of toestemming is gegeven goederen weg te nemen en zich toe te eigenen";
Overwegende ten aanzien van het eerste middel:
dat een niet tot opening van een bepaald slot bestemde doch wel daartoe gebruikte sleutel het karakter heeft van een valse sleutel als bedoeld in artikel 311, eerste lid onder 5e, van het Wetboek van Strafrecht, en dit karakter niet verliest doordat hij niet-bruikbaar is voor het sluiten van het slot;
dat het middel miskent, dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen niet slechts heeft kunnen afleiden dat rekwirant tot opening van het slot van de toegangsdeur aan de achterzijde van de in de telastelegging en bewezenverklaring bedoelde fabriek heeft gebruikt een daartoe bruikbare sleutel en daarmede die deur heeft geopend, doch tevens dat deze sleutel daartoe niet bestemd was; dat het Hof dit laatste meer in het bijzonder heeft kunnen afleiden uit de hiervoren onder 1 sub b vermelde verklaring door [betrokkene 1] afgelegd tegenover de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], welke verklaring door het Hof kennelijk aldus is opgevat - en kon worden opgevat - dat daarin met de term "valse sleutel" wordt gedoeld op een sleutel niet bestemd tot opening van het slot van de in die verklaring bedoelde deur;
dat het Hof dan ook geen blijk heeft gegeven bij zijn beraadslaging en beslissing te zijn uitgegaan van een onjuiste, met de wet strijdige, opvatting omtrent de betekenis van de in de telastelegging voorkomende term "valse sleutel", welke term geacht moet worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde zin als in artikel 311, eerste lid onder 5e, van het Wetboek van Strafrecht aan "valse sleutels" toekomt, zodat het eerste middel faalt;
Overwegende ten aanzien van het tweede middel in zijn onderdeel b:
dat dit onderdeel van het middel, blijkens de daarop gegeven toelichting, berust op de grief, dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen, dat de sleutel, welke voor de opening van het slot van de toegangsdeur aan de achterzijde van de in de bewezenverklaring bedoelde fabriek is gebezigd en waarmede deze deur is geopend, het karakter had van een "valse sleutel" als bedoeld in artikel 311, eerste lid onder 5e, van het Wetboek van Strafrecht;
dat echter deze grief, naar volgt uit hetgeen hiervoren met betrekking tot het eerste middel is overwogen, ongegrond is, zodat onderdeel b van het tweede middel eveneens tevergeefs is voorgesteld;
Overwegende ten aanzien van het tweede middel in zijn onderdeel a:
dat dit strekt ten betoge, dat het Hof om redenen in dit onderdeel genoemd niet op grond van de inhoud der gebezigde bewijsmiddelen tot de gevolgtrekking is kunnen komen, dat het zich verschaffen van de toegang tot de in de bewezenverklaring genoemde fabriek, door opzettelijk met een valse sleutel de toegangsdeur aan de achterzijde van deze fabriek te openen, door rekwirant tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] is begaan, gelijk bewezen is verklaard;
dat dit betoog faalt;
dat toch om tot deze bewezenverklaring te kunnen komen niet vereist is, dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt of kan volgen, dat ook [betrokkene 1] opzettelijk met een valse sleutel de in bewezenverklaring bedoelde toegangsdeur aan de achterzijde van de zeemleerfabriek te Teteringen heeft geopend, nu de bezigde bewijsmiddelen inhouden, dat rekwirant en [betrokkene 1] zich de toegang tot die fabriek "hebben verschaft", doordat rekwirant bedoelde toegangsdeur met een valse sleutel heeft geopend, vermist het Hof daaruit heeft kunnen afleiden, dat het opzettelijk openen van meerbedoelde deur met een valse sleutel door rekwirant is geschied in opzettelijk rechtstreeks samenwerking met [betrokkene 1], en het Hof reeds op grond daarvan tot de door onderdeel a van het middel gewraakte gevolgtrekking is kunnen komen, zodat ook hetgeen verder in dit onderdeel ter ondersteuning van de daarin vervatte grief naar voren is gebracht rekwirant niet vermag te baten;
Verwerpt het beroep.
Gewezen te 's-Gravenhage bij de Heren Mrs. van der Loos, fungerend President, Kazemier, Vice-President, Moons, van Dijk en van der Ven, Raden, in bijzijn van de Substituut-Griffier Sarolea, die dit arrest hebben ondertekend, en door voornoemde fungerend President uitgesproken ter openbare terechtzitting van de achttiende mei 1900 een en zeventig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heren, met uitzondering echter van de Raadsheer van der Ven, die verhinderd was geworden bij de uitspraak tegenwoordig te zijn en dit arrest te ondertekenen, doch in tegenwoordigheid van de Raadsheer Fikkert en de Advocaat-Generaal Remmelink.