Op het beroep van
[rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1938, van beroep schilder, wonende te [woonplaats], ten tijde van het bestreden arrest gedetineerd in het Huis van Bewaring te 's-Hertogenbosch, rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 december 1970, waarbij in hoger beroep, met vernietiging van een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Breda van 12 oktober 1970, rekwirant wegens "Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van een valse sleutel en van braak", onder aanhaling van de artikelen 10, 27, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van één jaar en drie maanden, met vrijspraak van de rekwirant van hetgeen hem bij inleidende dagvaarding sub II is telastegelegd en van hetgeen hem bij inleidende dagvaarding sub I meer of anders is telastegelegd dan bij het bestreden arrest als bewezen is aangenomen;
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt, ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gelet op de middelen van cassatie, namens de rekwirant voorgesteld bij schriftuur en toegelicht bij pleidooi, luidende:
"I Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, 90 en 311 van het Wetboek van Strafrecht alsmede verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven, door te overwegen en te beslissen gelijk in voormeld arrest is weergegeven, ten onrechte, omdat het Hof door aan te nemen en/of er van uit te gaan dat requirant tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] zich de toegang tot de ten processe bedoelde fabriek hebben verschaft door middel van een valse sleutel, niet heeft beraadslaagd en beslist op grondslag der telastelegging, aangezien uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt en/of slechts kan blijken dat door requirant is gebruikt een sleutel waarmede hij de toegangsdeur wel kon openen maar daarna niet meer kon sluiten, en een zodanige sleutel niet is aan te merken als een valse sleutel in de zin der Wet, en het Hof aldus heeft blijk gegeven van een onjuiste en met de Wet strijdige opvatting omtrent de betekenis van het begrip "valse sleutel",
II Schending en/of verkeerde toepassing van het recht in het bijzonder van de artikelen vermeld onder middel I alsmede verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven, door te overwegen en te beslissen, gelijk in voormeld arrest weergegeven, ten onrechte, omdat het Hof heeft bewezen verklaard dat door requirant tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] de nader in 's Hofs arrest omschreven diefstal is gepleegd, zulks na zich de toegang tot de fabriek verschaft te hebben, door opzettelijk met een valse sleutel de toegangsdeur aan de achterzijde van de fabriek te openen, a) aangezien uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet volgt en/of kan volgen dat ook [betrokkene 1] voornoemd opzettelijk in voege als voorschreven de toegangsdeur heeft geopend althans de opzet tot deze opening heeft gehad, terwijl uit bedoelde bewijsmiddelen evenmin volgt en/of kan volgen dat requirant de wil heeft gehad om de deur samen met [betrokkene 1] aldus te openen, b) aangezien uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet volgt en/of kan volgen dat met een valse sleutel de toegangsdeur is geopend en/of voor deze opening een valse sleutel is gebezigd";
Gehoord de Procureur-Generaal in zijn conclusie strekkende tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende dat het cassatieberoep in algemene bewoordingen is ingesteld, doch als bedoeling van rekwirant moet worden aangenomen dat hij zijn beroep heeft willen beperken tot de uitspraak omtrent het hem bij inleidende dagvaarding sub I telastegelegde voor zover hij daarvan niet is vrijgesproken, nu de namens hem bij schriftuur voorgedragen middelen uitsluitend gericht zijn tegen dat gedeelte van 's Hofs arrest;
Overwegende dat bij inleidende dagvaarding aan rekwirant sub I is telastegelegd:
"dat hij op of omstreeks 31 januari 1970 in de gemeente Teteringen, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1], althans met een ander persoon of met andere personen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit de zeemlederfabriek "Breda", gelegen in pand Hoolstraat 50, een partij zeemlappen, ter waarde van ongeveer f 25.961,26 (vijfentwintig duizend negen honderd één en zestig gulden en zes en twintig cent), toebehorende aan de Vennootschap onder Firma Zeemlederfabriek "Breda", gevestigd te Teteringen, althans aan een ander of anderen dan aan hem - verdachte - of aan een van hen, zulks na zich de toegang tot deze fabriek verschaft te hebben, door opzettelijk met een valse sleutel de toegangsdeur aan de achterzijde van deze fabriek te openen en aldus in deze fabriek binnen te treden, waarna deze [betrokkene 1] de toegangsdeur naar het magazijn (de opslagplaats) bij het slot heeft opengebroken";
Overwegende dat bij het bestreden arrest ten laste van rekwirant bewezen is verklaard:
"dat hij op 31 januari 1970 in de gemeente Teteringen, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit de zeemlederfabriek "Breda", gelegen in pand Hoolstraat 50, een partij zeemlappen, ter waarde van f 25.961,26 (vijfentwintig duizend negen honderd één en zestig gulden en zes en twintig cent), toebehorende aan anderen dan aan hem - verdachte - of aan één van hen, zulks na zich de toegang tot deze fabriek verschaft te hebben, door opzettelijk met een valse sleutel de toegangsdeur aan de achterzijde van deze fabriek te openen en in deze fabriek binnen te treden, waarna deze [betrokkene 1] de toegangsdeur naar de opslagplaats bij het slot heeft opengebroken";
Overwegende dat het Hof deze bewezenverklaring heeft doen steunen op de navolgende bewijsmiddelen: