Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 12 augustus 1982 betreffende de aan hem voor het jaar 1978 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1978. De belanghebbende, geboren op 20 oktober 1920 en genietend van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 22.650,--. De Inspecteur had de belanghebbende ingedeeld in tariefgroep 3, terwijl hij zelf aanspraak maakte op indeling in tariefgroep 4, omdat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Het Hof bevestigde de indeling in tariefgroep 3, waarbij het oordeelde dat de belanghebbende terecht als ongehuwd was aangemerkt op basis van zijn eigen verklaring en de informatie van de gemeente. De belanghebbende stelde dat de uitspraak van het Hof in strijd was met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en eiste dat zijn zaak door een meervoudige kamer werd behandeld. De Hoge Raad oordeelde dat de Universele Verklaring niet kan worden aangemerkt als een bindend besluit en dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.