ECLI:NL:HR:2000:AA4983
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- De Moor
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en managementdiensten aan dochtervennootschappen
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die is opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. over het tijdvak van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1994. De belastinginspecteur legde een naheffingsaanslag op van ƒ 52.937,--, welke na bezwaar door de inspecteur werd gehandhaafd. X B.V. ging in beroep bij het Gerechtshof, dat de aanslag verminderde tot ƒ 45.053,--. Tegen deze uitspraak heeft X B.V. cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie en komt tot de conclusie dat de activiteiten van X B.V. ten behoeve van haar Belgische dochtervennootschappen niet kunnen worden gekwalificeerd als diensten die onder artikel 6 van de Wet op de omzetbelasting 1968 vallen. Het Hof had vastgesteld dat de managementdiensten die door X B.V. werden verleend, een diversiteit aan activiteiten omvatten die verder gingen dan enkel advisering. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat het besturen van ondernemingen geen deel uitmaakt van de diensten die gewoonlijk en hoofdzakelijk worden verricht in het kader van de vrije beroepen.
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat de vastgestelde feiten niet rechtvaardigen dat de diensten van X B.V. moeten worden aangemerkt als het beschikbaar stellen van personeel. De Hoge Raad concludeert dat de werkzaamheden van de directeur van X B.V. niet op aanwijzing en onder verantwoordelijkheid van de dochtervennootschappen zijn verricht. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.