ECLI:NL:HR:2000:AA6601
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- G.J. Zuurmond
- A.G. Pos
- D.H. Beukenhorst
- L. Monné
- Rechtspraak.nl
Cassatie over onroerendezaakbelastingen en bodemverontreiniging in Utrecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X, handelend als erfgenaam van A, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 1992, opgelegd aan erflaatster voor de onroerende zaak gelegen aan a-straat 1 in Utrecht. De aanslagen waren berekend op basis van een waarde in het economische verkeer van f 198.000,--. Na bezwaar van de erflaatster handhaafde het Hoofd van de afdeling Gemeentebelastingen de aanslagen, waarna de erflaatster in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Hoofd en verlaagde de aanslagen tot een waarde van f 118.000,--. De Directeur Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen van de gemeente Utrecht diende een vertoogschrift in, en de erflaatster liet zich bijstaan door mr. P.R. van der Waal, advocaat te Almere.
De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door de erflaatster zijn ingediend. Het eerste middel betreft een klacht over de aanwijzing die het Hof heeft gegeven bij het verlenen van de onderzoeksopdracht. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft gehandeld door de aanwijzing te geven en dat het niet verplicht was om partijen voorafgaand aan de uitspraak te informeren over het terzijde stellen van het rapport. Het tweede middel betreft de waardedrukkende invloed van bodemverontreiniging, waarbij het Hof de invloed op 40 procent heeft vastgesteld. De Hoge Raad concludeert dat de waardering van het Hof niet onbegrijpelijk is en dat de overige middelen ook niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 25 juli 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.