ECLI:NL:HR:2000:AA7138
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.M.M. Orie
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een transseksuele persoon en de toepassing van artikel 3 EVRM
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de uitlevering van een transseksuele persoon aan Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in 1965, verblijft op dat moment in een Penitentiaire Inrichting voor vrouwen in Nederland. De uitlevering werd verzocht door het Ministerie van Justitie van de Duitse deelstaat Baden-Württemberg, naar aanleiding van een veroordeling door het Landgericht Stuttgart voor ernstige zedenmisdrijven. De verdediging voerde aan dat de uitlevering ontoelaatbaar was vanwege een dreigende flagrante schending van artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling. De raadsvrouw stelde dat de opgeëiste persoon in Duitsland in een psychiatrische inrichting voor mannen zou worden geplaatst, wat zou leiden tot onmenselijke behandeling, gezien haar transseksualiteit en de weigering van de inrichting om medewerking te verlenen aan een geslachtsveranderende operatie.
De Rechtbank te Amsterdam had de uitlevering toelaatbaar verklaard, en de Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank het verweer van de raadsvrouw niet onterecht had verworpen. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon in Duitsland behandeld zou worden, primair aan de Minister van Justitie toekomt. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor cassatie en dat de bestreden uitspraak niet vernietigd hoefde te worden. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de uitlevering aan Duitsland kan doorgaan.