ECLI:NL:HR:2001:AB0025
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de niet-ontvankelijkheid van een hoger beroep en het gezag van gewijsde
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de vennootschap onder firma De Ganzeveer en PCT Verhuur B.V. De Ganzeveer had PCT in eerste aanleg gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, waarbij zij vorderingen had ingesteld met betrekking tot een huurovereenkomst. PCT had op haar beurt een vordering ingesteld in reconventie. De Rechtbank had in een tussenvonnis de zaak naar de rol verwezen en in reconventie de vorderingen van De Ganzeveer afgewezen. Na hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, werd De Ganzeveer niet-ontvankelijk verklaard in haar principaal appel, en PCT in haar incidenteel appel. De Ganzeveer heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent gevolgd, die had gepleit voor vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing ter verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte het gezag van gewijsde had toegepast op een eerdere uitspraak, zonder dat dit door de partijen was ingeroepen. Dit leidde tot de conclusie dat het arrest van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing. Tevens heeft de Hoge Raad de kosten van het geding in cassatie gereserveerd tot de einduitspraak, waarbij deze kosten ten laste zullen komen van de partij die in het ongelijk wordt gesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van de goede procesorde en de juiste toepassing van het gezag van gewijsde in hoger beroep. De beslissing van de Hoge Raad heeft gevolgen voor de verdere behandeling van de zaak en de kostenverdeling tussen de partijen.