ECLI:NL:HR:2001:AB1553

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/118HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afgifte van cognac en proceskosten

In deze zaak heeft Camus Overseas Limited (hierna: Camus) eiseres tot cassatie, [eiseres], gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Camus vorderde de afgifte van 119 cartons met flessen cognac die bij [eiseres] aanwezig waren, alsook betaling van de proceskosten en de kosten van een eerder gelegd beslag. De Rechtbank heeft de vordering van Camus afgewezen in een tussenvonnis op 8 juni 1994 en in een eindvonnis op 13 november 1996. Camus heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 22 december 1998 het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en [eiseres] heeft veroordeeld tot afgifte van de cognac en tot betaling van de proceskosten.

Tegen dit arrest heeft [eiseres] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het middel faalt op de gronden die in de conclusie zijn uiteengezet. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 11 mei 2001 en openbaar uitgesproken door raadsheer W.H. Heemskerk.

Uitspraak

11 mei 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/118HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
CAMUS OVERSEAS LIMITED, gevestigd te Nassau, Bahama Eilanden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.K. Franx.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Camus - heeft bij exploit van 23 april 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd [eiseres] te veroordelen tot afgifte aan Camus van de 119 nog bij haar aanwezige cartons met flessen cognac en tot betaling van de kosten van het geding en in de kosten van het op 21 april 1993 gelegde beslag.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
Na een tussenvonnis van 8 juni 1994 en getuigenverhoren aan de zijde van Camus heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 13 november 1996 de vordering afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft Camus hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest 22 december 1998 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank van 13 november 1996 vernietigd en opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld terstond na het uitspreken van dit arrest de 119 cases cognac zoals in de inleidende dagvaarding van 23 april 1993 omschreven af te geven aan Camus. Voorts heeft het Hof [eiseres] zowel in de kosten van de procedure in eerste instantie als in hoger beroep veroordeeld alsmede in de kosten van het op 21 april 1993 gelegde beslag.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Camus heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel faalt op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Camus begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 11 mei 2001.