ECLI:NL:HR:2001:AB3173

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02100/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.M.M. Orie
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Officier van Justitie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank, waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van de verdachte. De verdachte, geboren in Marokko in 1960, was niet verschenen tijdens de zittingen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank. De Officier van Justitie had echter aangegeven dat de verdachte zich in een gesloten inrichting bevond en daarom niet kon verschijnen.

De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de Dienst Vervoer en Ondersteuning de verdachte niet tijdig had kunnen aanvoeren, geen onherstelbare inbreuk op het recht van de verdachte op aanwezigheid bij de behandeling van zijn zaak vormde. De rechtbank had niet vastgesteld dat het Openbaar Ministerie opzettelijk of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte had gehandeld, waardoor de niet-ontvankelijkheid niet gerechtvaardigd was.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de Arrondissementsrechtbank te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een eerlijke behandeling van de verdachte en de verantwoordelijkheden van het Openbaar Ministerie in het proces.

Uitspraak

9 oktober 2001
Strafkamer
nr. 02100/00
LR/EDK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van
27 augustus 1999, nummer 05/700722-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft (de Hoge Raad leest: het vonnis van de Kantonrechter van 24 juni 1998 vernietigd en) het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de beslissing van de Rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
3.2. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding houden - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
- ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 1999 is verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte.
- de Officier van Justitie heeft op die zitting
medegedeeld "dat de verdachte momenteel verblijft in de gesloten inrichting FPK te Assen en daarom hoogstwaarschijnlijk niet is verschenen".
- daarop heeft de Rechtbank het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de oproeping van de verdachte gelast.
- ter terechtzitting van 27 augustus 1999 is de verdachte wederom niet verschenen.
- de Officier van Justitie heeft op die zitting medegedeeld "dat de verdachte niet is aangevoerd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning nu deze heeft opgegeven de betreffende vervoersopdracht daartoe te laat te hebben ontvangen".
- daarop heeft de Rechtbank het onderzoek gesloten en terstond het mondeling vonnis uitgesproken.
- de Rechtbank heeft in haar vonnis als volgt overwogen:
"De appelrechter verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk nu de Staat de verdachte in de gelegenheid behoort te stellen ter terechtzitting zijn verdediging te voeren en dat niet gebeurd is."
3.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat niet kan worden uitgesloten dat onrechtmatig optreden van vervolgingsambtenaren onder bepaalde omstandigheden een zodanig ernstige schending van beginselen van behoorlijke procesorde oplevert dat zulks tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dient te leiden. Een zo vergaande sanctie kan in dat geval volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 19 december 1995, NJ 1996, 249).
3.4. De enkele omstandigheid dat de Dienst Vervoer en Ondersteuning de verdachte niet tijdig heeft kunnen aanvoeren vormt geen onherstelbare inbreuk op het recht van de verdachte aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak en op zijn recht zich te (doen) verdedigen. Nu de Rechtbank voorts niet heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie met zijn verzuim om de verdachte te doen aanvoeren doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort heeft gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, kan uit de overwegingen van de Rechtbank evenmin volgen dat sprake is van een ernstige inbreuk als bedoeld in 3.3. Daarom is het oordeel van de Rechtbank dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging zonder nadere motivering, die in de bestreden uitspraak ontbreekt, onbegrijpelijk.
3.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de Arrondissementsrechtbank te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep
opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 oktober 2001.