ECLI:NL:HR:2001:AD3955

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/056HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verdeling van vermogen van vennootschap onder firma en rekening en verantwoording door verweerster

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. E. Grabandt, verweerster in cassatie, vertegenwoordigd door mr. R.Th.R.F. Carli, gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. Eiser vorderde onder andere de verdeling van het vermogen van de vennootschap onder firma '[A] B.V. i.o.' en verzocht om de benoeming van een notaris en accountant voor de verdeling. Daarnaast vorderde hij dat verweerster rekening en verantwoording zou afleggen over het door haar gevoerde beheer, met een verzoek tot betaling van een bedrag van ƒ 1.377.500,-- vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Verweerster heeft de vordering bestreden en in reconventie eiser veroordeeld tot betaling van ƒ 148.634,-- met rente en kosten.

De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 oktober 1998 een deskundige benoemd om onderzoek te doen naar de geformuleerde vragen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 27 oktober 1999 het bestreden vonnis heeft bekrachtigd en de zaak heeft verwezen naar de Rechtbank voor verdere behandeling. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerster zijn begroot op ƒ 9.507,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, P.C. Kop en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 7 december 2001.

Uitspraak

7 december 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/056HR
MP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 9 februari 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en - zakelijk weergegeven - gevorderd:
a. te gelasten de verdeling van het vermogen van de tussen partijen bestaan hebbende vennootschap onder firma "[A] B.V. i.o.";
b. voor zover de Rechtbank de verdeling niet aan zich houdt: de benoeming van een notaris die zich met de verdeling belast;
c. en van een accountant die de notaris daarbij bijstaat;
d. en van een onzijdig persoon als bedoeld in artikel 677 Rv. en artikel 3:181 BW;
en voorts om [verweerster] te veroordelen:
e. tot het doen van rekening en verantwoording van het door haar gevoerde beheer over de vennootschap onder firma, vaststelling van het saldo en betaling aan [eiser] van het hem toekomende:
f. met benoeming van een rechter-commissaris en/of notaris ten overstaan van wie [verweerster] rekening zal doen;
g. tot betaling aan [eiser] van ƒ 1.377.500,-- vermeerderd met ƒ 45.485,-- buitengerechtelijke incassokosten en met wettelijke rente vanaf 31 januari 1998;
h. mee te werken aan eerdergenoemde scheiding en deling op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- voor iedere dag dat deze medewerking uitblijft.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden en harerzijds in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van ƒ 148.634,-- met rente en kosten en tot het afleggen van rekening en verantwoording over het na ontbinding van de v.o.f. tussen 22 april 1996 en 11 augustus 1996 door [eiser] gevoerde beheer.
[Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 oktober 1998, in conventie en in reconventie, een deskundige benoemd met opdracht om een onderzoek in te stellen naar of omtrent de in rov. 5.8.3 en 6.2 van haar vonnis geformuleerde vragen en daarvan een schriftelijk en met redenen omkleed bericht in te leveren.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 27 oktober 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd, met verwijzing van de zaak naar de Rechtbank te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 9.507,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 december 2001.