ECLI:NL:HR:2001:ZC3658
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie van Levob Gezondheidsverzekering N.V. tegen [verweerder] inzake schadevergoeding na verkeersongeluk
In deze zaak heeft Levob Gezondheidsverzekering N.V. (hierna: Levob) op 13 januari 1995 verweerder in cassatie, aangeduid als [verweerder], gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem. Levob vorderde een schadevergoeding van ƒ 11.144,07, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 maart 1992, als gevolg van een aanrijding op 8 maart 1992 waarbij [verweerder] met zijn auto [betrokkene A] aanreed. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis van 23 mei 1996 Levob toegelaten tot bewijs van de aanrijding. In het eindvonnis van 2 oktober 1997 werd [verweerder] veroordeeld tot betaling van ƒ 10.908,42, plus wettelijke rente en kosten van medische behandeling voor [betrokkene A] en [betrokkene B].
Tegen dit eindvonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof heeft in een eindarrest van 29 juni 1999 het vonnis van de Rechtbank vernietigd en Levob haar vordering ontzegd. Levob heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit eindarrest. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal A.S. Hartkamp strekte tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het beroep van Levob verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op ƒ 792,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan op 28 september 2001 door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad der Nederlanden.