ECLI:NL:HR:2001:ZC3679

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
R01/026HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over terugvordering van bijstandsbedragen door de Gemeente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een vrouw tegen de Gemeente Hulst. De vrouw, verzoekster in cassatie, had eerder samen met een man een verzoek ingediend bij de Kantonrechter te Terneuzen, waarin de Gemeente terugvorderingen van bijstandsbedragen had geëist. De Kantonrechter had op 4 augustus 1999 vastgesteld dat de Gemeente van de man een bedrag van ƒ 18.645,03 kon terugvorderen en van de man en de vrouw gezamenlijk een bedrag van ƒ 136.651,01. Hiertegen hadden de man en de vrouw hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Middelburg. De Rechtbank heeft op 20 december 2000 de beschikking van de Kantonrechter vernietigd en opnieuw vastgesteld dat de Gemeente van de man en de vrouw gezamenlijk een bedrag van ƒ 94.741,69 en van de man een bedrag van ƒ 18.645,03 terstond kon terugvorderen. De vrouw heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw dan ook verworpen.

Uitspraak

28 september 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/026HR
NS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
DE GEMEENTE HULST, gevestigd te Hulst,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen
met als belanghebbende:
[De man], wonende te [woonplaats],
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 6 januari 1999 ter griffie van het Kantongerecht te Terneuzen ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht:
- dat het door belanghebbende in cassatie - verder te noemen: de man - aan de Gemeente verschuldigde bedrag zal worden vastgesteld op ƒ 155.296,04 bruto;
- dat het door verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - aan de Gemeente verschuldigde bedrag zal worden vastgesteld op ƒ 136.651,01 bruto (tijdvak 1 augustus 1992 tot en met 31 december 1996);
- dat het bedrag dat terstond van de man kan worden ingevorderd zal worden vastgesteld op ƒ 155.296,04 bruto;
- dat het bedrag dat terstond van de vrouw kan worden ingevorderd zal worden vastgesteld op ƒ 136.651,01 bruto (tijdvak 1 augustus 1992 tot en met 31 december 1996).
De man en de vrouw hebben het verzoek gezamenlijk bestreden.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 4 augustus 1999 vastgesteld dat de Gemeente van de man terstond kan terugvorderen een bedrag van ƒ 18.645,03 en van de man en de vrouw gezamenlijk een bedrag van ƒ 136.651,01.
Tegen deze beschikking hebben de man en de vrouw hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Middelburg.
Nadat de Rechtbank bij de mondelinge behandeling op 17 november 1999 de zaak acht weken had aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg aan de hand van een objectieve lijst de waarde van de auto's vast te stellen die de man en de vrouw in eigendom hadden gedurende de jaren waarover wordt teruggevorderd en zo te becijferen hoe hoog het vermogen van de man en de vrouw gedurende die jaren waarover wordt teruggevorderd is geweest en te bezien of gelet daarop zij gedurende die jaren nog voor een uitkering in aanmerking zouden zijn gekomen en hoe hoog die zou zijn geweest, heeft de Rechtbank bij beschikking van 20 december 2000 de bestreden beschikking van de Kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, vastgesteld dat de Gemeente van de man en de vrouw gezamenlijk een bedrag van ƒ 94.741,69 en daarboven van de man een bedrag van ƒ 18.645,03 terstond kan terugvorderen.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 september 2001.