ECLI:NL:HR:2001:ZD2637
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een uitspraak in cassatie wegens nietigheid van de inleidende dagvaarding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 19 januari 1999 was gewezen. De verdachte, geboren in 1963 en wonende te [woonplaats], was eerder door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te [geboorteplaats] veroordeeld voor diefstal, met een geldboete van 750 gulden of 15 dagen hechtenis als alternatief. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, maar er werden geen middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen, behoudens het gedeelte waarin het vonnis van de Politierechter was vernietigd, en dat de inleidende dagvaarding nietig verklaard moest worden. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de bestreden uitspraak vernietigd, met de verklaring dat de inleidende dagvaarding nietig is.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend aan de verdachte. De akte van uitreiking toonde aan dat de dagvaarding op 26 januari 1996 was aangeboden, maar niet was uitgereikt omdat de verdachte niet aanwezig was. De dagvaarding was vervolgens op 2 februari 1996 teruggezonden aan de afzender. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet de gelegenheid had gehad om te klagen over de wijze van betekening van de dagvaarding, wat essentieel is voor een eerlijk proces.
De Hoge Raad oordeelde dat de inleidende dagvaarding niet was betekend conform de wettelijke vereisten, waardoor deze nietig was. Dit leidde tot de vernietiging van de bestreden uitspraak, en de Hoge Raad heeft beslist dat de inleidende dagvaarding nietig verklaard moet worden.