ECLI:NL:HR:2002:AD5278

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01812/01 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland in verband met drugshandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland, ingediend door de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen. De opgeëiste persoon, geboren op 31 augustus 1966 in Joegoslavië, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring 'De Zwaag' te Zwaag. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de opgeëiste persoon zelf, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.B.J.G. van Kleef.

De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover de rechtbank verzuimd heeft om de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren met betrekking tot bepaalde feiten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank de uitlevering toelaatbaar had verklaard voor de feiten zoals omschreven in het Haftbefehl van het Amtsgericht te Keulen. De feiten betroffen onder andere de levering van ecstasytabletten, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de in het Haftbefehl genoemde tabletten stoffen bevatten die op Lijst I van de Opiumwet staan.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak en heeft het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs.

Uitspraak

8 januari 2002
Strafkamer
nr. 01812/01 U
KD/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 31 juli 2001, nummer 13/097001-01, op een verzoek van de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op 31 augustus 1966, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Zwaag" te Zwaag.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toelaatbaar verklaard ter strafvervolging van de opgeeëiste persoon ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. L.B.J.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voorzover daarbij is verzuimd (1) de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon ontoelaatbaar te verklaren met betrekking tot de feiten I-8 en I-9 voorzover de daarin bedoelde ecstasytabletten uitsluitend MBDB, althans geen van de vier andere in het Niederschrift van 16 juli 2001 van de Oberstaatsanwalt in Köln genoemde stoffen (MDA, MDMA, Brolamfetamine en N-Ethyl-MDA) zouden bevatten, en (2) ten aanzien van de feiten I-2, I-8, I-9 en III-1 de plaats te vermelden waar deze zouden zijn begaan, dat de Hoge Raad het beroep voor het overige zal verwerpen, en dat de Hoge Raad, doende wat de Rechtbank had behoren te doen, de beide verzuimen zal herstellen.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering toelaatbaar verklaard ter zake van de feiten als omschreven in het Haftbefehl van het Amtsgericht te Keulen van 10 november 2000. De plaats waar deze feiten zouden zijn begaan, is daarin zo nauwkeurig mogelijk vermeld.
4.2. Dit Haftbefehl houdt ten aanzien van de onder I vermelde feiten, die onder meer te Keulen en Duisburg zouden zijn begaan, onder meer het volgende in:
"8. Zwischen dem 21. Juni und 09. Juli 1999 lieferte [betrokkene B] dem Beschuldigten circa 5.000 Ecstasy-Pillen zum Preis von 6.000,00 Deutsche Mark, der die Betäubungsmittel unter anderem an [betrokkene A] weiter verkaufte. Die chemische
Substanz zur Herstellung der Ecstasy-Pillen hatte [betrokkene B] über seinen in Tschechien aufhältigen Bruder [betrokkene C] geliefert erhalten.
9. Am 19. Juli 1999 besorgte der Beschuldigte dem [betrokkene A] circa 4.000 Ecstasy-Tabletten aus den Niederlanden, der diese dem [betrokkene D] zum Verkauf übergab.
[Betrokkene D] sollte die Pillen zum Stückpreis von 5,- Deutsche Mark weiter verkaufen."
4.3. Bij de stukken bevindt zich een Niederschrift van 16 juli 2001 van de Oberstaatsanwalt te Keulen, inhoudende dat MBDB, MDA, MDMA, Brolamfetamin (DOB) en Methylendioxyethylamfetamin (MDE) - stoffen "die üblicherweise als Ecstasy gehandelt werden" - onder de Duitse Betäubungsmittelgesetz vallen.
4.4. Kennelijk heeft de Rechtbank geoordeeld dat de in het Haftbefehl onder I.8 en I.9 genoemde ecstasytabletten MDA, MDMA, Brolamfetamine en/of N-Ethyl-MDA bevatten, welke stoffen voorkomen op Lijst I behorende bij de Opiumwet. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat niet blijkt dat ter zitting van de Rechtbank door of namens de opgeëiste persoon met een beroep op feiten of omstandigheden is aangevoerd dat die tabletten uitsluitend bestonden uit MBDB dan wel andere stoffen die niet voorkomen op genoemde lijst I.
4.5. Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 8 januari 2002.