ECLI:NL:HR:2002:AD8172

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/140HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbreking dealercontract en schadevergoeding tussen garagebedrijf en autobedrijf

In deze zaak heeft Garage- en Automobielbedrijf Rapide B.V. (hierna: Rapide) op 23 november 1990 De Binckhorst gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Rapide vorderde dat De Binckhorst zou worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding als gevolg van de verbreking van een dealercontract d.d. 31 december 1985. De Binckhorst heeft de vordering bestreden, waarna de Rechtbank bij tussenvonnis van 26 februari 1992 een comparitie van partijen gelastte. De Binckhorst heeft hoger beroep ingesteld tegen dit tussenvonnis bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij zij verzocht om te bepalen dat het dealercontract rechtsgeldig was geëindigd op 1 oktober of 1 november 1991. Rapide heeft dit verzoek bestreden. Het Gerechtshof bekrachtigde op 11 mei 1994 het bestreden vonnis.

Na verschillende processtappen, waaronder een rolverwijzing en een wijziging van eis door Rapide, heeft de Rechtbank op 18 september 1996 De Binckhorst veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 278.150,26 aan Rapide, met wettelijke rente vanaf 23 november 1990. Rapide heeft hoger beroep ingesteld tegen dit eindvonnis, waarna het Gerechtshof op 26 januari 2000 de zaak naar de rol verwees voor het nemen van een akte aan de zijde van Rapide.

Rapide heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het tussenarrest van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt Rapide in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van De Binckhorst zijn begroot op € 4.314,18 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 1 maart 2002.

Uitspraak

1 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/140HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
GARAGE- EN AUTOMOBIELBEDRIJF RAPIDE B.V., gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
AUTO PALACE - DE BINCKHORST B.V., gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Rapide - heeft bij exploit van 23 november 1990 verweerster in cassatie - verder te noemen: De Binckhorst - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad De Binckhorst te veroordelen tot betaling aan Rapide van de schade door Rapide geleden als gevolg van de verbreking door De Binckhorst van het dealercontract d.d. 31 december 1985, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met de wettelijke rente over het schadebedrag sedert de dag van de dagvaarding tot die der algehele voldoening.
De Binckhorst heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 26 februari 1992 een comparitie van partijen gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft De Binckhorst hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven heeft De Binckhorst het Hof verzocht om in het te wijzen arrest te bepalen dat het dealercontract rechtsgeldig is geëindigd op 1 oktober, althans 1 november 1991, zulks subsidiair.
Rapide heeft het verzoek van De Binckhorst bestreden.
Bij arrest van 11 mei 1994 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Vervolgens heeft de Rechtbank bij rolbeschikking van 10 april 1995 op verzoek van Rapide de zaak naar de rol verwezen voor fourneren van stukken en het vragen van vonnis.
Bij tussenvonnis van 7 juni 1995 heeft de Rechtbank alsnog een comparitie van partijen gelast.
Na comparitie van partijen heeft Rapide haar eis gewijzigd en gevorderd De Binckhorst te veroordelen tot betaling aan Rapide van de schade ad ƒ 1.696.590,26 door Rapide geleden als gevolg van verbreking door De Binckhorst van het dealercontract d.d. 31 december 1985, met de wettelijke rente over het schadebedrag sedert 23 november 1990.
De Rechtbank heeft bij eindvonnis van 18 september 1996 De Binckhorst veroordeeld om aan Rapide te betalen een bedrag van ƒ 278.150,26, met de rente daarover vanaf 23 november 1990, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft Rapide hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 26 januari 2000 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van Rapide en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het tussenarrest van het Hof van 26 januari 2000 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermeld arrest van het Hof heeft Rapide beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Binckhorst heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Rapide in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Binckhorst begroot op € 4.314,18 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 1 maart 2002.