ECLI:NL:HR:2002:AD8196

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/104HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van alimentatiebeschikking en vaststelling bijdrage levensonderhoud

In deze zaak, die betrekking heeft op alimentatie, heeft de Hoge Raad op 15 februari 2002 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van de man tegen de eindbeschikking van het Hof, waarin het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie werd afgewezen. De man had in eerste instantie bij de Rechtbank op 24 maart 1999 een alimentatie van ƒ 5.000,-- per maand vastgesteld, met terugwerkende kracht vanaf 3 maart 1998, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man verzocht op 20 september 1999 om deze beschikking te wijzigen naar nihil, maar de Rechtbank bepaalde op 29 december 1999 dat de alimentatie met ingang van die datum op nihil werd gesteld.

De vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing en vroeg om herbeoordeling van de alimentatie. Het Hof oordeelde op 21 juni 2001 dat de alimentatie van ƒ 5.000,-- per maand in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven, maar wees het verzoek van de man tot wijziging af. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd was getreden door de alimentatie voor de periode van 3 maart 1998 tot 29 december 1999 te verhogen, terwijl de vrouw daar niet om had verzocht. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Hof en stelde de alimentatie voor de vrouw vast op ƒ 5.000,-- per maand met ingang van 29 december 1999.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep en bevestigt dat de rechter niet meer kan toekennen dan door de partijen is verzocht. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor toekomstige alimentatiezaken, waar de rechtsstrijd en de verzoeken van partijen duidelijk moeten zijn.

Uitspraak

15 februari 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/104HR
MP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H. Barendrecht,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar hetgeen hierna in 3.1 onder (i) tot en met (v) is vermeld. Verzoeker tot cassatie zal hierna worden aangeduid als de man, verweerster in cassatie als de vrouw.
De in 3.1 onder (v) vermelde eindbeschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening door de Hoge Raad als vermeld onder 2.11 van deze conclusie.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze alimentatiezaak, waarin het in cassatie gaat om de vraag of het Hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden door in zijn hierna onder (v) vermelde beschikking van 21 juni 2001 het inleidende verzoek van de man tot wijziging van de hierna onder (i) vermelde beschikking van de Rechtbank van 24 maart 1999 af te wijzen, moet worden uitgegaan van het volgende procesverloop.
(i) Bij beschikking van 24 maart 1999 heeft de Rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud bepaald op ƒ 5.000,-- per maand met ingang van 3 maart 1998, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
(ii) Op 20 september 1999 heeft de man verzocht deze beschikking aldus te wijzigen dat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld op nihil met ingang van 24 maart 1999, "althans op een nader vast te stellen bedrag en tijdstip". Bij de mondelinge behandeling heeft de man verzocht de wijziging te doen ingaan op 3 maart 1998.
(iii) Bij beschikking van 29 december 1999 heeft de Rechtbank a) de door de man te betalen uitkering met ingang van 29 december 1999 op nihil bepaald en b) die uitkering over de periode van 3 maart 1998 tot 29 december 1999 nader bepaald op hetgeen dienaangaande in feite is betaald of verhaald.
(iv) In haar verzoekschrift in hoger beroep heeft de vrouw verzocht deze beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
- te bepalen dat de man met ingang van 29 december 1999 als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van ƒ 5.000,-- zal voldoen, dan wel een door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag;
- de man te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het door het Hof vast te stellen bedrag vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift in hoger beroep.
(v) Bij zijn eindbeschikking van 21 juni 2001 heeft het Hof - na te hebben overwogen dat de bij beschikking van 24 maart 1999 bepaalde, door de man met ingang van 3 maart 1998 te betalen, uitkering van ƒ 5.000,-- per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven en dat de man in staat moet worden geacht een opgelopen betalingsachterstand sinds 3 maart 1998 in te lopen - de beschikking van de Rechtbank van 29 december 1999 vernietigd en het inleidende verzoek van de man afgewezen.
3.2 Terecht klaagt het middel dat het Hof door het inleidende verzoek van de man af te wijzen buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen in hoger beroep is getreden. In haar verzoekschrift in hoger beroep heeft de vrouw niet verzocht over de periode van 3 maart 1998 tot 29 december 1999 een hoger bedrag aan alimentatie toe te wijzen dan de Rechtbank in haar wijzigingsbeschikking van 29 december 1999 had gedaan. Zij verzocht een hoger bedrag vast te stellen voor de periode ingaande 29 december 1999, en uit de gedingstukken blijkt niet dat zij haar verzoek nadien op de voet van art. 429i Rv. heeft vermeerderd. Door het inleidende verzoek af te wijzen heeft het Hof desondanks ook beslist dat de man over de periode van 3 maart 1998 tot 29 december 1999 alsnog ƒ 5.000,-- per maand diende te betalen. Aldus heeft het Hof meer toegewezen dan de vrouw in hoger beroep had verzocht.
3.3 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 juni 2001;
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 29 december 1999 voorzover zij betrekking heeft op het tijdvak ingaande 29 december 1999;
stelt de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 29 december 1999 vast op ƒ 5.000,-- per maand.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 15 februari 2002.