ECLI:NL:HR:2002:AD9349

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/110HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2002 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een moeder tegen een beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden. De moeder had eerder een verzoek ingediend bij de Rechtbank te Leeuwarden om haar minderjarige kind voor een periode van een jaar onder toezicht te stellen van een gezinsvoogdij-instelling. De Rechtbank heeft op 10 januari 2001 de ondertoezichtstelling goedgekeurd, waarna de moeder in hoger beroep ging bij het Gerechtshof. Het Gerechtshof bekrachtigde op 15 augustus 2001 de beschikking van de Rechtbank, wat leidde tot het cassatieberoep van de moeder.

De Hoge Raad oordeelde dat de termijn van de ondertoezichtstelling inmiddels was verstreken, waardoor de moeder geen belang meer had bij haar beroep. Dit leidde tot de conclusie dat de moeder niet-ontvankelijk werd verklaard in haar cassatieberoep. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatie en de noodzaak voor partijen om een actueel belang te hebben bij hun beroep. De beslissing werd genomen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

12 april 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/110HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
1. RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, gevestigd te Leeuwarden,
2. [De vader], wonende te [woonplaats],
3. STICHTING JEUGDBESCHERMING FRIESLAND, gevestigd te Leeuwarden,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 21 december 2000 ter griffie van de Rechtbank te Leeuwarden ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie sub 1 - verder te noemen: RvdK - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht [het] minderjarige [kind] voor een periode van een jaar onder toezicht te stellen van een door de Rechtbank aan te wijzen gezinsvoogdij-instelling.
De Rechtbank heeft de zaak ter terechtzitting van 10 januari 2001 behandeld. Daarbij zijn gehoord verzoekster tot cassatie, de moeder, haar advocaat en verweerder in cassatie sub 2, de vader. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 10 januari 2001, heeft de Rechtbank [het kind] voor de duur van een jaar onder toezicht van verweerster in cassatie sub 3 - hierna: de Stichting - gesteld.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij beschikking van 15 augustus 2001 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerders in cassatie hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst J.K. Moltmaker strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 augustus 2001. Hierbij heeft het Hof bekrachtigd de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de Rechtbank te Leeuwarden van 10 januari 2001, waarbij [het kind] voor de duur van een jaar onder toezicht is gesteld van de Stichting. Deze termijn is inmiddels verstreken zodat verzoekster geen belang heeft bij haar beroep. Dit brengt mee dat verzoekster niet in haar beroep kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 april 2002.