ECLI:NL:HR:2002:AD9349
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2002 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een moeder tegen een beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden. De moeder had eerder een verzoek ingediend bij de Rechtbank te Leeuwarden om haar minderjarige kind voor een periode van een jaar onder toezicht te stellen van een gezinsvoogdij-instelling. De Rechtbank heeft op 10 januari 2001 de ondertoezichtstelling goedgekeurd, waarna de moeder in hoger beroep ging bij het Gerechtshof. Het Gerechtshof bekrachtigde op 15 augustus 2001 de beschikking van de Rechtbank, wat leidde tot het cassatieberoep van de moeder.
De Hoge Raad oordeelde dat de termijn van de ondertoezichtstelling inmiddels was verstreken, waardoor de moeder geen belang meer had bij haar beroep. Dit leidde tot de conclusie dat de moeder niet-ontvankelijk werd verklaard in haar cassatieberoep. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatie en de noodzaak voor partijen om een actueel belang te hebben bij hun beroep. De beslissing werd genomen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.