ECLI:NL:HR:2002:AE1172

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01085/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en strafvermindering in een cassatiezaak betreffende handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2002 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1953, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Het Gerechtshof had de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van duizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis. De verdachte heeft op 29 december 1999 beroep in cassatie ingesteld, en de stukken zijn op 31 mei 2001 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De zaak is op 12 februari 2002 voor het eerst behandeld door de Hoge Raad, wat leidde tot een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Dit heeft de Hoge Raad doen besluiten tot strafvermindering. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend ten aanzien van de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis. De geldboete is verminderd tot € 400,-- en de duur van de vervangende hechtenis is vastgesteld op negen dagen. Het beroep is voor het overige verworpen.

Uitspraak

19 november 2002
Strafkamer
nr. 01085/01
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 december 1999, nummer 21/000909-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 2 april 1999 - de verdachte ter zake van "het medeplegen van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III (oud)" en "het medeplegen van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie (oud)" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van éénduizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Door of namens deze zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, de straf zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte heeft op 29 december 1999 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 31 mei 2001 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 12 februari 2002 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering. De Hoge Raad oordeelt geen andere grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
Vermindert de geldboete in die zin dat deze € 400,-- bedraagt;
Vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze negen dagen beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 november 2002.