ECLI:NL:HR:2002:AE1183
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vrijspraak in strafzaak wegens schending van voorlopige maatregel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die had geconcludeerd tot vernietiging van de vrijspraak van de verdachte. De zaak betrof een strafzaak waarin de verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met een voorlopige maatregel die hem was opgelegd door de Rechtbank te Rotterdam. Deze maatregel hield in dat de verdachte zich moest onthouden van het aanwezig hebben en opslaan van afvalstoffen in strijd met de Wet milieubeheer.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de vrijspraak onterecht had gemotiveerd. De Hoge Raad stelde vast dat de termijn waarbinnen de verdachte aan de maatregel moest voldoen, verkeerd was geïnterpreteerd door het Hof. Het Hof had geoordeeld dat de termijn liep tot en met 28 oktober 1999, terwijl de Hoge Raad concludeerde dat de termijn eindigde op 27 oktober 1999 om 24.00 uur. Hierdoor had het Hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten, wat betekende dat de vrijspraak niet kon worden gehandhaafd.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een correcte interpretatie van wettelijke termijnen in strafzaken en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van een juiste rechtsgang.