ECLI:NL:HR:2002:AE1735
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- G.J.M. Corstens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte gedetineerd in het Huis van Bewaring op Sint Maarten
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte, geboren in Colombia in 1977, die ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd was in het Huis van Bewaring op Sint Maarten. Het beroep in cassatie is ingesteld tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, dat op 23 maart 2001 werd uitgesproken. De verdachte heeft geen middelen van cassatie voorgesteld, en de plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de aanzegging van de behandeling van het cassatieberoep op 12 maart 2002 niet op de gebruikelijke wijze kon worden uitgereikt aan de verdachte, omdat hij ontvlucht was en geen bekende woon- of verblijfplaats had in de Nederlandse Antillen. De aanzegging is uiteindelijk uitgereikt aan de griffier van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, omdat er geen bekende verblijfplaats in Nederland was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitreiking van de aanzegging heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de voorschriften van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, met name de artikelen 643 en 644.
Aangezien de verdachte niet vóór de dag van de terechtzitting bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is het voorschrift van artikel 11, tweede lid, van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba niet nageleefd. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft derhalve de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep.