ECLI:NL:HR:2002:AE1735

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02047/01 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte gedetineerd in het Huis van Bewaring op Sint Maarten

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte, geboren in Colombia in 1977, die ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd was in het Huis van Bewaring op Sint Maarten. Het beroep in cassatie is ingesteld tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, dat op 23 maart 2001 werd uitgesproken. De verdachte heeft geen middelen van cassatie voorgesteld, en de plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de aanzegging van de behandeling van het cassatieberoep op 12 maart 2002 niet op de gebruikelijke wijze kon worden uitgereikt aan de verdachte, omdat hij ontvlucht was en geen bekende woon- of verblijfplaats had in de Nederlandse Antillen. De aanzegging is uiteindelijk uitgereikt aan de griffier van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, omdat er geen bekende verblijfplaats in Nederland was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitreiking van de aanzegging heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de voorschriften van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, met name de artikelen 643 en 644.

Aangezien de verdachte niet vóór de dag van de terechtzitting bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is het voorschrift van artikel 11, tweede lid, van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba niet nageleefd. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft derhalve de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep.

Uitspraak

28 mei 2002
Strafkamer
nr. 02047/01 A
EW/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 23 maart 2001, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te Colombia op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring op Sint Maarten.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het beroep in cassatie betreft een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, waartegen door de verdachte tijdig beroep in cassatie is ingesteld.
2.2. Omtrent de geldigheid van de aanzegging van de behandeling van het cassatieberoep ter terechtzitting van de Hoge Raad op 12 maart 2002 moet van het volgende worden uitgegaan:
Artikel 11 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba bepaalt in het vierde lid, dat aanzeggingen en kennisgevingen als voorgeschreven in titel III van het derde Boek van het Wetboek van Strafvordering op de in de Nederlandse Antillen en Aruba gebruikelijke wijze geschieden, en, voorzover zij moeten uitgaan van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, op diens uitnodiging plaatsvinden door de zorg van een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
De verdachte, die ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd was in het Huis van Bewaring op Curaçao, is ontvlucht. Daardoor kon de aanzegging van de dag van de behandeling van het cassatieberoep niet - op de wijze als voorzien in art. 644 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (SvNA)- worden uitgereikt aan de verdachte in persoon.
Een bekende woon- of verblijfplaats in de Nederlandse Antillen had en heeft de verdachte niet. De stukken van het geding houden wel een bekende verblijfplaats in Nederland in (een bekende verblijfplaats "in het buitenland" naar luid van het zevende lid van art. 643 SvNA), aan welk adres vervolgens het gerechtelijk schrijven tevergeefs is aangeboden. Vervolgens is de aanzegging uitgereikt aan de griffier van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nu van de verdachte niet een bekende woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat de uitreiking heeft plaatsgevonden overeenkomstig hetgeen is voorgeschreven in het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, in het bijzonder het daartoe bepaalde in de artikelen 643 en 644, zodat de uitreiking rechtsgeldig is.
2.4. Aangezien de verdachte niet vóór de dag van de terechtzitting bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van art. 11, tweede lid, van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba niet in acht genomen, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.
Dit arrest is gewezen door de president W.E. Haak als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 mei 2002.
Mr. G.J.M. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.