ECLI:NL:HR:2002:AE3250
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- G.J.M. Corstens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door een verdachte tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in de Verenigde Staten, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao. De aanzegging van de behandeling in cassatie vond plaats op 15 februari 2002, waarbij de verdachte in persoon op de hoogte werd gesteld dat de zaak op 2 april 2002 ter terechtzitting van de Hoge Raad zou worden behandeld. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens concludeerde dat de dagaanzegging nietig was, wat leidde tot de vraag of de zaak van de rol moest worden gevoerd.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanzegging in persoon was geschied, maar dat de akte van uitreiking niet voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, omdat het uur van uitreiking niet was vermeld. De Hoge Raad stelde vast dat, hoewel de niet-vermelding van het uur een schending van de procedurele regels inhield, het belang van de verdachte niet was geschaad. De verdachte was tijdig op de hoogte gesteld van de behandeling van de zaak, waardoor de nietigheid van de betekening niet kon worden aangenomen.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep, omdat hij niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend. Dit arrest benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedurele stappen in cassatiezaken, maar ook dat niet elke procedurele fout automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid als de rechten van de verdachte niet zijn geschaad.