ECLI:NL:HR:2002:AE3825

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36559
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag in het recht van schenking en de waardering van lasten in de akte van schenking

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van Stichting X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die betrekking heeft op een aanslag in het recht van schenking. De belanghebbende, Stichting X, ontving een aanslag van f 4851 op een verkrijging van f 44.100, welke aanslag door de Inspecteur werd gehandhaafd na bezwaar. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag tot f 4793. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad behandelt de vraag of de last die in de akte van schenking is opgenomen, moet worden gewaardeerd op hetzelfde bedrag als dat van de verkrijging. De schenker, B, had een lijfrente geschonken met een looptijd van vijf jaar, en de belanghebbende stelde dat deze last in aftrek moet komen op het verkregene. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de derden die door de schenker zijn aangewezen, krachtens een derdenbeding verkrijgen. Dit betekent dat de belanghebbende als verkrijger van de tijdelijke lijfrente moet worden beschouwd, zolang er geen aanvaarding door de derde is.

De Hoge Raad concludeert dat het standpunt van de belanghebbende niet kan worden aanvaard, omdat er geen bewijs is dat de derden de gelden van de schenking hebben aanvaard. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 7 juni 2002 door de vice-president en andere raadsheren in het openbaar.

Uitspraak

Nr. 36.559
7 juni 2002
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 september 2000, nr. 99/30161, betreffende na te melden aanslag in het recht van schenking.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van een schenking door B een aanslag in het recht van schenking opgelegd van f 4851 naar een verkrijging van f 44.100, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 4793. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Bij notariële akte van 16 november 1998 heeft B (hierna: de schenker) een lijfrente met een looptijd van vijf jaren, bestaande in een periodieke uitkering van f 10.500 per jaar, aan belanghebbende geschonken. In deze akte van schenking is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
"4. De lijfrente wordt toegekend onder de last de ontvangen termijnen uit te keren aan lichamen en personen als bedoeld in artikel 2 lid a van de statuten van de sub 2 genoemde stichting binnen een periode van twee jaar.
De schenker kan nader binnen het kader van het bovenstaande aangeven aan welke (rechts-)personen de geschonken bedragen dienen te worden uitgekeerd. De stichting mag deze lastuitvoering slechts weigeren indien de genoemde personen niet voldoen aan de strikte eisen van artikel 1 van de statuten van de stichting, dan wel op enige andere wijze sprake zou zijn van handelen of gedragingen in strijd met de geldende maatschappelijke normen."
3.1.2. In de statuten van belanghebbende is onder meer het volgende bepaald:
"Naam en Zetel
Artikel 1
1. De stichting draagt de naam:
STICHTING X.
2. Zij heeft haar zetel in de gemeente Z.
Doel
Artikel 2
De stichting heeft ten doel:
a. het financieel ondersteunen van in Nederland gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemene nut beogende instellingen, voorts niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen dan wel daarvan vrijgestelde verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid welke tenminste vijf en twintig leden tellen alsmede individuele personen in het binnen- en buitenland die zich op enigerlei wijze full-time ten dienste stellen van een of meer van de hiervoor genoemde instellingen casu quo verenigingen zonder daarvoor een adequate honorering te ontvangen;
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
De uitgaven ten gunste van de individuele personen kunnen in enig jaar niet meer uitmaken dan een derde gedeelte van de totale aan de beschreven doelen uitgekeerde bedragen."
3.2. In cassatie herhaalt belanghebbende haar voor het Hof gehouden betoog dat de hiervoor onder 3.1.1 weergegeven, in de akte van schenking opgenomen last dient te worden gewaardeerd op hetzelfde bedrag als dat van het verkregene, en dat deze last op grond van artikel 5, lid 3, van de Successiewet 1956 (tekst 1998; hierna: de Wet) in aftrek komt op het verkregene.
3.3. Voormeld standpunt van belanghebbende kan niet als juist worden aanvaard. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat degenen die door de schenker op de voet van artikel 4 van de schenkingsakte zijn aangewezen als degenen aan wie belanghebbende bedragen dient uit te keren, krachtens een derdenbeding verkrijgen. Ingevolge artikel 1, lid 2, laatste volzin, van de Wet verkrijgt in zo'n geval de derde krachtens schenking van degene die het derdenbeding heeft gemaakt. Van zodanige verkrijging krachtens schenking door een derde is sprake zodra de derde het te zijnen behoeve gemaakte beding heeft aanvaard. Het Hof heeft evenwel niet aannemelijk geoordeeld - welk oordeel in cassatie op zichzelf niet is bestreden - dat derden gelden afkomstig van de onderwerpelijke schenking hebben aanvaard. Zolang van aanvaarding door een derde van het te zijnen behoeve gemaakte beding geen sprake is, geldt belanghebbende als verkrijger krachtens schenking van de tijdelijke lijfrente. Na aanwijzing van een derde en bepaling van het aan deze uit te keren bedrag door de schenker en na aanvaarding door de derde van het te zijnen behoeve gemaakte beding, dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 53 van de Wet vermindering te worden verleend van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in het schenkingsrecht. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2002.