3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Namens de verdachte is aangevoerd, dat het resultaat van het vergelijkend DNA-onderzoek in de in zaak A tenlastegelegde gevallen niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De gronden voor deze stelling zijn weergegeven in de - ter 's hofs terechtzitting van 5 juli 2001 aan het hof overgelegde - pleitnota van de raadsvrouw van verdachte.
Omtrent de feitelijke gang van zaken stelt het hof het volgende vast:
In de zaak met parketnummer 18/070180 (zaak B) heeft de officier van justitie te Groningen op 16 maart 2000 gevorderd dat de rechter-commissaris een aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Rijswijk verbonden deskundige zal benoemen om met het oog op de waarheidsvinding in die zaak een DNA-onderzoek te verrichten op basis van celmateriaal.
Op dezelfde datum heeft de rechter-commissaris aan genoemd instituut verzocht met betrekking tot verdachte DNA-onderzoek te verrichten door vergelijking van het van verdachte afgenomen celmateriaal met sporenmateriaal, toe te zenden door de technische recherche van de regiopolitie Groningen.
Op 13 maart 2000 heeft de rechter-commissaris een bevel ex artikel 195d van het Wetboek van Strafvordering gegeven tot het afnemen van bloed van de verdachte. Verdachte heeft bij gelegenheid van het verhoor door de rechter-commissaris verklaard geen bezwaar te hebben tegen bloedafname ten behoeve van DNA-onderzoek. Dezelfde dag is daadwerkelijk bloed afgenomen van verdachte voor de bepaling en vergelijking van DNA-profielen.
Blijkens het proces-verbaal van politie (dossier-pagina 0.4 van een dossierproces-verbaal, nummer PL0110/00-003731) is bloed afgenomen van verdachte en van het slachtoffer [...] voor de vergelijking van DNA-profielen aan bovengenoemd instituut verzonden.
In een op 23 maart 2000 gedateerd faxbericht van het NFI aan de rechter-commissaris met het onderwerp "mededeling aanvang en tijdsduur DNA-onderzoek" wordt de rechter-commissaris medegedeeld dat het onderzoek naar aanleiding van de opdracht van 16 maart 2000 in de zaak van verdachte zal worden gestart in week 13 van het jaar 2000 (dat is de week van 26 maart tot 1 april 2000) en dat de uitslag naar verwachting kan zijn vastgesteld in week 21 (de week van 21 tot 27 mei) van het jaar 2000. In dit faxbericht wordt tevens vermeld: "Vooralsnog werd geen zoekopdracht ontvangen om vastgestelde DNA-profielen (voorzover niet afkomstig van het slachtoffer) te vergelijken met de in de DNA-profielenregistratie aanwezige DNA-profielen. Desgewenst ontvang ik hiervoor gaarne alsnog een (fax)bericht."
Bij brief van 31 maart 2000 geeft de officier van justitie, onder referte aan de opdracht ex artikel 195a Sv van de rechter-commissaris in de zaak tegen verdachte, opdracht aan het NFI om de in dit onderzoek vastgestelde DNA-profielen (voorzover niet van het slachtoffer afkomstig) in de DNA-profielen-registratie op te nemen en te vergelijken met de in de DNA-profielenregistratie aanwezige DNA-profielen. In deze brief verzoekt de officier van justitie tevens "mij in te lichten indien het in dit onderzoek vastgestelde DNA-profiel overeenkomt met een of meer in de DNA-profielenregistratie opgenomen DNA-profielen en mij - in het belang van het opsporingsonderzoek - de gegevens te verstrekken van de zaak waarin het celmateriaal op basis waarvan laatst-genoemd profiel is vastgesteld is aangetroffen".
Bij brief van 25 april 2000 heeft de rechter-commissaris de verdachte in kennis gesteld van de door hem verleende opdracht aan het NFI met de mededeling omstreeks welke tijd de uitkomst van het onderzoek kan worden verwacht en met mededeling van hetgeen in de artikelen 195a en 195b Sv is gesteld.
Op 11 mei 2000 wordt door het NFI een deskundigenrapport opgemaakt waarin voorzover hier van belang de conclusie is opgenomen van het vergelijkend DNA-onderzoek tussen het celmateriaal van verdachte en van het slachtoffer in zaak B, alsmede van het resultaat van de vergelijking van het in de DNA-profielenregistratie opgenomen DNA-profiel van verdachte met de in het systeem aanwezige profielen. Het rapport vermeldt (onder meer) de stukken van overtuiging en de zaaknummers van de zaken waarin overeenkomstige profielen zijn aangetroffen. Het rapport bevat tevens het aanbod om in de laatstbedoelde zaken een aanvullend met redenen omkleed rapport uit te brengen.
Op 26 oktober 2000 wordt door het NFI aan de rechter-commissaris een nader rapport uitgebracht. Dit rapport betreft een vergelijkend DNA-onderzoek van het in zaak B gevonden DNA-profiel van de verdachte (daderprofiel) met - in de thans in zaak A onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde zaken - in de DNA-profielenregistratie van het NFI aanwezige sporenprofielen.