ECLI:NL:HR:2002:AF0083

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37526
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2001. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1997, naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.438. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 91.650. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld. In het cassatiegeding heeft belanghebbende een verweerschrift ingediend, waarop de Staatssecretaris een conclusie van repliek heeft ingediend, gevolgd door een conclusie van dupliek van belanghebbende. De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris beoordeeld. Het tweede middel, dat berust op het uitgangspunt dat van een aantal uitgaven geen schriftelijke bescheiden zijn overgelegd, faalt omdat uit de stukken blijkt dat belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard dat het gaat om pin-betalingen. Het Hof heeft hieruit afgeleid dat er geen geschil meer was over de aantoonbaarheid van de uitgaven.

Het eerste middel faalt eveneens, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2002. Tevens is er een griffierecht van € 327 geheven, met een verrekening van eerder betaalde kosten.

Uitspraak

Nr. 37.526
8 november 2002
wv
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2001, nr. 00/00008, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.438, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.650. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het tweede middel berust op het uitgangspunt dat vaststaat dat van een aantal uitgaven geen schriftelijke bescheiden zijn overgelegd of kunnen worden overgelegd. Dat uitgangspunt is onjuist. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt dat belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard dat, voorzover er geen bonnen zijn, het gaat om pin-betalingen, en dat vervolgens mede daarom de Inspecteur heeft verklaard zijn subsidiaire standpunt, dat onder meer inhield dat bepaalde uitgaven niet met schriftelijke bescheiden konden worden aangetoond, te verlaten. Het Hof heeft daaruit kennelijk afgeleid - en zulks, nu pinbetalingen op dagafschriften plegen te worden vermeld, ook mogen doen - dat tussen partijen niet langer in geschil was dat alle uitgaven genoegzaam met schriftelijke bescheiden waren aangetoond. Het middel faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.2. Het eerste middel faalt eveneens. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dat middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 27 september 2002, nr. 36463, NTFR 2002/1408).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2002.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van ƒ 315 (€ 142,94), dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen € 184,06.