ECLI:NL:HR:2002:AF0083
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake aanslag inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2001. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1997, naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.438. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 91.650. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld. In het cassatiegeding heeft belanghebbende een verweerschrift ingediend, waarop de Staatssecretaris een conclusie van repliek heeft ingediend, gevolgd door een conclusie van dupliek van belanghebbende. De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris beoordeeld. Het tweede middel, dat berust op het uitgangspunt dat van een aantal uitgaven geen schriftelijke bescheiden zijn overgelegd, faalt omdat uit de stukken blijkt dat belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard dat het gaat om pin-betalingen. Het Hof heeft hieruit afgeleid dat er geen geschil meer was over de aantoonbaarheid van de uitgaven.
Het eerste middel faalt eveneens, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2002. Tevens is er een griffierecht van € 327 geheven, met een verrekening van eerder betaalde kosten.