ECLI:NL:HR:2003:AF3313

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02422/01 M
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor zware mishandeling met onbetaalde arbeid en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 24 oktober 2001 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1976. De verdachte was eerder door de Arrondissementsrechtbank te Arnhem (Militaire Kamer) op 27 november 2000 veroordeeld voor zware mishandeling. Het Gerechtshof heeft deze veroordeling in hoger beroep vernietigd en de verdachte veroordeeld tot vier maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid ten behoeve van de gemeenschap. Daarnaast heeft het Hof een betalingsverplichting opgelegd aan de verdachte in verband met de vordering van de benadeelde partij.

De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk. In de schriftelijke verdediging zijn twee middelen van cassatie voorgesteld, waarvan het eerste middel later is ingetrokken. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, zonder dat er gronden aanwezig zijn om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen.

Dit arrest is uitgesproken op 25 februari 2003 door de vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon.

Uitspraak

25 februari 2003
Strafkamer
nr. 02422/01 M
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 oktober 2001, nummer 21/002653-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem (Militaire Kamer) van 27 november 2000 voorzover aan het oordeel van het Hof onderworpen - de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 180 uren, in plaats van vier maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. Nadien is het eerste middel ingetrokken. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 25 februari 2003.