ECLI:NL:HR:2003:AF4638

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/076HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de vader, verweerder in cassatie, op 12 september 1997 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage om een omgangsregeling te treffen met zijn minderjarige kind, geboren op 6 juli 1995, uit zijn relatie met de moeder, verzoekster tot cassatie. De moeder heeft het verzoek bestreden. De Rechtbank heeft in een tussenbeschikking van 19 december 1997 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te verrichten en te rapporteren. Gedurende het onderzoek heeft de Rechtbank een proefomgangsregeling getroffen. In de daaropvolgende jaren zijn er meerdere beschikkingen geweest, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming betrokken was, en zijn er verschillende omgangs- en informatieregelingen vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de Rechtbank op 10 oktober 2000 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waartegen de moeder hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor een deel van de beslissing en heeft in een latere beschikking van 25 januari 2002 de informatieregeling gehandhaafd, maar het recht op omgang met de minderjarige aan de vader ontzegd. De moeder heeft opnieuw hoger beroep ingesteld, wat resulteerde in een bekrachtiging van de beschikking door het Hof op 26 juni 2002.

Tegen deze beschikking heeft de moeder cassatie ingesteld, terwijl de vader voorwaardelijk incidenteel beroep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten in het principale beroep niet gegrond verklaard en het voorwaardelijk incidenteel beroep niet behandeld, omdat de voorwaarde niet was vervuld. De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en bekrachtigd, en het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door de Hoge Raad der Nederlanden op 4 april 2003.

Uitspraak

4 april 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/076HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster,
advocaat: mr. M.F.C. Strok,
t e g e n
[de vader], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel verzoeker,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 12 september 1997 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de vader - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht een omgangsregeling te treffen tussen hem en de uit zijn relatie met verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de moeder - op 6 juli 1995 geboren minderjarige [de minderjarige].
De moeder heeft het verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 19 december 1997 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht onderzoek te verrichten en ter zake te rapporteren en te adviseren en hangende het onderzoek in overleg met partijen een proefomgangsregeling te treffen tussen de vader en de minderjarige.
Vervolgens heeft de Rechtbank bij tussenbeschikking van 9 oktober 1998 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht gedurende de eerste drie maanden van 1999 vijf contacten te organiseren, waaronder enkele proefcontacten, ter zake te rapporteren en te adviseren, en iedere verdere beslissing aangehouden en bij tussenbeschikking van 3 mei 1999 voormelde raad verzocht uitvoering te geven aan vijf door haar voorgestane contacten waarbij de ouders tegelijkertijd hulp zullen krijgen van het algemeen maatschappelijk werk.
Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 12 september 2000 heeft de vader vaststelling van een informatieregeling verzocht.
Bij beschikking van 10 oktober 2000 heeft de Rechtbank een voorlopige omgangsregeling en een informatieregeling vastgesteld, zoals in de beschikking omschreven, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen de beschikking van 10 oktober 2000 heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Het Hof heeft bij beschikking van 31 oktober 2001:
- de moeder niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover het is gericht tegen de beslissing van de Rechtbank om de beslissing over de definitieve omgangsregeling aan te houden;
- de bestreden beschikking vernietigd voor zover daarbij een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige is vastgesteld;
- de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover daarbij een informatieregeling is vastgesteld, en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
Na voortzetting van de mondelinge behandeling op 21 december 2001 heeft de Rechtbank bij beschikking van 25 januari 2002 de bij beschikking van 10 oktober 2000 vastgestelde informatieregeling gehandhaafd en de vader het recht op omgang met de minderjarige en het meer of anders verzochte ontzegd.
Tegen de beschikking van 25 januari 2002 heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 26 juni 2002 heeft het Hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. De vader heeft voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buiten-gewone dienst J.K. Moltmaker strekt tot verwerping van het principale beroep.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de voorwaarde waaronder het voorwaardelijk incidenteel beroep is ingesteld niet is vervuld, behoeft dit beroep geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het principale beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 4 april 2003.